Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zaterdag 16 augustus 2014

De Tweede Brief aan Timotheüs - Hoofdstuk 4

1   Διαμαρτυρομαι ενωπιον του θεου και Xριστου Iησου, του μελλοντος κρινειν ζωντας και νεκρους, και την επιφανειαν αυτου και την βασιλειαν αυτου∙
Ik betuig uitdrukkelijk voor het aangezicht van God en Messias Jezus - die levenden en doden zal oordelen - en zijn manifestatie en zijn koninkrijk:
 
2   κηρυξον τον λογον, επιστηθι ευκαιρως ακαιρως, ελεγξον, επιτιμησον, παρακαλεσον, εν παση μακροθυμια και διδαχη.
Predik het woord; dring aan, gelegen, ongelegen; wijs terecht, berisp, moedig aan, in alle lankmoedigheid en leer.
 
3   εσται γαρ καιρος οτε της υγιαινουσης διδασκαλιας ουκ ανεξονται, αλλα κατα τας ιδιας επιθυμιας εαυτοις επισωρευσουσιν διδασκαλους κνηθομενοι την ακοην,
Want er zal een tijd zijn dat zij het gezonde onderricht niet zullen verdragen, maar naar hun eigen begeerten voor zichzelf leraren zullen bijeenhalen, om het gehoor te strelen;
 
4   και απο μεν της αληθειας την ακοην αποστρεψουσιν, επι δε τους μυθους εκτραπησονται.
en terwijl zij geen gehoor verlenen aan de waarheid, zullen zij zich wél tot de mythen wenden.
 
De apostel is weer volop terug in het Grote huis (van 2:19) van de wereldgemeenschap die ‘christelijk’ heet. In 2:16-17 had hij al gewaarschuwd voorde profane holle klanken afkomstig van afvallige leraren die steeds meer goddeloosheid zouden bevorderen. Binnen het Grote Huis zouden hun valse leringen voortwoekeren, als een kankergezwel dat alsmaar meer om zich heen grijpt.
 
Maar nu waarschuwt hij dat er een tijd zal aanbreken dat zij de gezonde bijbelse leringen zelfs niet meer zullen kunnen aanhoren. Die gezonde leer zullen zij onverdraaglijk vinden. In hun verkeerd gerichte begeerten zullen zij daarom op zoek gaan naar leraren die hun bevallen, die aan hun perverse geestelijke smaak voldoen. Wanneer men de waarheid zoekt is één bekwame leraar voldoende, maar zoekt men een leer naar eigen smaak dan zijn er nooit genoeg. Dan moet men die ‘bijeenhalen’ of opeenhopen zoals het werkwoord επισωρεύω te kennen geeft; men heeft er steeds meer en/of anderen nodig.
 
In vers 3 wordt dat idee aangescherpt door de eigenaardige uitdrukking jeuk hebbend aan het oor, de weergave van het werkwoord κνήθομαι, zich het oor laten kietelen. Bij de keuze van hun leraar laten die mensen zich dus leiden door de zucht naar wat hun oor streelt; het is hun dus duidelijk niet om de waarheid te doen, maar eerder om een ‘mooie preek’ te horen.
Het gevolg? Zij zullen zich tot onware verhaaltjes wenden; mythen, zoals Paulus al besprak in 1Tm 1:4 en 4:7, waar hij het denigrerend had over de profane en oudewijven fabels.  
 
Hoe moest Timotheüs zich persoonlijk ten aanzien van die niet te stuiten ontwikkeling binnen het Grote Huis opstellen? Voor het oog van God zelf, alsook onder het toezicht van Messias Jezus, bezweert Paulus hem plechtig om zelf altijd het zuivere Bijbelwoord te prediken en erop toe te zien dat andere leraren binnen de christelijke gemeenschappen dat ook doen. Vanzelfsprekend wordt het Bijbelwoord bij voorkeur gebruikt om aan te moedigen, maar soms ook om terecht te wijzen en te berispen, of het de christelijke hoorders nu schikt of niet. Van de christelijke onderwijzer vergt dat een geduldige opstelling, alsook een bekwame  gebruikmaking van leer [didachè] die zich daarvoor specifiek leent.
 
De ernst van de zaak beklemtonend richt Paulus ook het oog op een nog verder in de toekomst gelegen tijd, wanneer Jezus’ zich manifesteert bij zijn paroesie, zijn koninkrijk wordt opgericht en levenden en doden door hem geoordeeld zullen worden.
Zijn Vader, God, heeft hem immers al het oordeel toevertrouwd (Jh 5:22). 
 
Door daarnaar te verwijzen herinnert de apostel Timotheüs - en met hem ons allen die leden van het Gemeentelichaam zijn - dat wij arbeiden in de tegenwoordigheid van onze Vader in de hemel, Hij in wiens hand de levensadem is van elk menselijk wezen; aan wie de soevereine macht over allen toebehoort welke Hij echter uitoefent door de tussenkomst van zijn Zoon. En ook wij, christenen, die naar de Opname van de Gemeente uitzien, moeten ons realiseren dat we dan - geheel volgens 2Ko 5:10 - voor de rechterstoel van de Messias openbaar gemaakt worden, opdat een ieder voor zichzelf de dingen wegdraagt die hij door het lichaam beoefende, hetzij goed hetzij verachtelijk.
 
Zie ons commentaar bij die belangrijke Schriftplaats.
 
5   συ δε νηφε εν πασιν, κακοπαθησον, εργον ποιησον ευαγγελιστου, την διακονιαν σου πληροφορησον.
Jij daarentegen, wees nuchter in alle dingen, lijd kwaad, doe het werk van een evangelist, vervul je dienst ten volle.
 
6   Eγω γαρ ηδη σπενδομαι, και ο καιρος της αναλυσεως μου εφεστηκεν.
Want ik word reeds als een drankoffer uitgegoten en de [bestemde] tijd van mijn losmaking is aanstaande.
 
Precies zoals eerder in 3:10 en 3:14 moet Timotheüs op Paulus’ aandringen een geheel andere en ook krachtige houding aannemen. In plaats van in een toestand van geestelijke bedwelming te verkeren - waarin men geen onderscheid meer maakt tussen waarheid en dwaling, doordat men zich nog slechts het oor laat strelen – doet Timotheüs er goed aan zijn nuchtere benadering in al die zaken te bewaren. Thans zouden we zeggen: “Met het koppie er helemaal bij blijven”. 
Een christen, en niet alleen Timotheüs, is iemand die het zuivere Evangelie aanhangt dat hij met de mogelijkheden die hij bezit, tracht te bevorderen, daarbij het lijden dat die instelling kan opleveren, voor lief nemend ter wille van de zaak van de Heer.
 
Paulus motiveert zijn oproep aan Timotheüs met een eerder door hem gebruikt beeld: de libatie, of het drankoffer - in de vorm van wijn - dat binnen de Mozaïsche offercultus werd uitgegoten, ‘geplengd’, op het altaar en aldus bij het eigenlijke offer werd gevoegd:
 
Wanneer gij aan Jahwe een rund als brandoffer of als slachtoffer brengt ter vervulling van een gelofte of om een andere reden, dan moet men bij het rund een meeloffer van drie issaron aanbieden, aangemaakt met een halve hin olie en een plengoffer van een halve hin wijn. Dan is het een geurige gave die Jahwe behaagt. Zo moet er gedaan worden bij elke stier, bij elke ram, bij elk stuk kleinvee, schaap of geit (Nm 15:8-11 (wv78).



In Fp 2:14-18, tegen het einde van zijn eerste gevangenschap, had Paulus zijn leven getekend als een loopbaan van grote inspanningen, ja, van zwoegen ten behoeve van zijn lezers en alle andere christenen die hij had bijgestaan, een loopbaan die eventueel door een voortijdige dood door executie beëindigd kon worden. In dat geval bezag hij het vergieten van zijn bloed in het perspectief van de vroegere offerdienst bij de Tabernakel.
En ook hier, nu hij er helemaal van overtuigd is dat zijn dood aanstaande is, behoort Timotheüs vooral tot degenen die zijn werk in de Evangelieprediking moeten voortzetten; hijzelf zal er niet meer toe in staat zijn. De apostel is reeds in de situatie gekomen dat zijn losmaking (overlijden) nabij is; weldra zal hij als plengoffer in de dood worden uitgegoten op het altaar, 
gevoegd bij het ware slachtoffer dat Gods Zoon, de Messias, zelf op Gods altaar bracht.
 
 
7   τον καλον αγωνα ηγωνισμαι, τον δρομον τετελεκα, την πιστιν τετηρηκα∙
De voortreffelijke strijd heb ik gestreden; de wedloop heb ik volbracht; het geloof heb ik bewaard.
 
8   λοιπον αποκειται μοι ο της δικαιοσυνης στεφανος, ον αποδωσει μοι ο κυριος εν εκεινη τη ημερα, ο δικαιος κριτης, ου μονον δε εμοι αλλα και πασιν τοις ηγαπηκοσιν την επιφανειαν αυτου.
Voorts ligt voor mij gereed de krans der gerechtigheid, waarmee de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij in die dag zal vergelden; echter niet alleen mij, maar ook allen die zijn manifestatie hebben liefgehad.
 
Ongetwijfeld met de bedoeling om Timotheüs verder aan te moedigen, en met hem ook ons, tekent de apostel met dankbaarheid zijn loopbaan in het Evangelie. Hij doet dat met gebruikmaking van drie perfecta, nogmaals een aanwijzing dat hij zijn eigen leven als beëindigd beschouwt:
Ik heb de voortreffelijke strijd gestreden; αγων zoals in 1Tm 6:12.
ik heb de wedloop volbracht; als in de arena (1Ko 9:24-27).
ik heb het geloof bewaard. Als resultaat van de strijd en de wedloop.
 
Met het bewaren van zijn geloof bedoelt Paulus niet alleen de inhoud van het geloof, in tegenstelling tot alle dwaalleer, maar vooral ook de geloofskracht, in tegenstelling tot alle ongeloof en twijfels met hun verzwakkende uitwerking op de christelijke loopbaan.
En precies zoals het geval was in de Griekse Spelen, waar bij de kampleider de krans gereed lag om daarmee de overwinnende atleet te kronen, ligt voor Paulus ook een krans van overwinning gereed bij de Heer zelf: de krans die wordt toegekend op basis van een leven dat geleid werd in geloof jegens de verlossende kracht van Jezus’ eigen slachtoffer.
 
Op die Dag, de dag van de paroesie, zal die krans van gerechtigheid aan Paulus worden uitgereikt, maar ook aan allen die met dat zelfde soort geloof binnen het Grote Huis dienden en daarbij voortdurend met verlangen uitzagen naar Jezus’ manifestatie ten tijde van de Opname, waarbij hijzelf, de Heer, uit de hemel zal neerdalen met  een bevelend roepen, met een stem van [de] aartsengel en met een trompet Gods.
  
9   Σπουδασον ελθειν προς με ταχεως∙
Haast je om vlug naar mij toe te komen;
10  Δημας γαρ με εγκατελιπεν αγαπησας τον νυν αιωνα, και επορευθη εις Θεσσαλονικην, Kρησκης εις Γαλατιαν, Tιτος εις Δαλματιαν∙
want Dèmas liet mij in de steek, daar hij de tegenwoordige eeuw lief kreeg, en hij vertrok naar Thessaloníka, Crescens naar Galatië, Titus naar Dalmatië.
 
11  Λουκας εστιν μονος μετ εμου. Mαρκον αναλαβων αγε μετα σεαυτου, εστιν γαρ μοι ευχρηστος εις διακονιαν.
Alleen Lukas is bij mij. Haal Markus op en breng hem met je mee, want hij kan mij uitstekend van dienst zijn.
 
12  Tυχικον δε απεστειλα εις Eφεσον.
Tychicus echter zond ik naar Efeze.
 
13  τον φαιλονην ον απελιπον εν Tρωαδι παρα Kαρπω ερχομενος φερε, και τα βιβλια, μαλιστα τας μεμβρανας.
Als je komt, breng dan de mantel mee die ik in Troas bij Karpus achterliet, en de boeken, vooral de perkamenten.
 
Timotheüs moet er haast mee maken om de apostel, zijn geestelijke ‘vader’, nog in levende lijve aan te treffen. Paulus verlangt te meer naar Timotheüs’ gezelschap omdat hij zich in zijn Romeinse kerker eenzaam voelt; het is leeg om hem heen geworden. Alleen Lukas is nog bij hem, alle andere naaste medewerkers zijn inmiddels vertrokken. 
Paulus somt op:
 
- Dèmas, eerder vermeld in Ks 4:14 en Fm 24, toen hij ook reeds tijdens Paulus’ eerste gevangenschap in diens gezelschap verkeerde, is naar Thessalonika vertrokken, blijkens Paulus’ scherpe toon kennelijk op eigen initiatief. Wellicht dat het Dèmas in Rome te gevaarlijk was geworden om Paulus nog langer te willen bijstaan. De apostel legt Dèmas’ vertrek echter uit als een vlucht naar meer geriefelijke omstandigheden in een wereld die iemand nog wat te bieden zou hebben.
 
Blijkbaar was Dèmas niet moedig genoeg geweest om die wereld voortijdig prijs te willen geven. En hoewel er vanzelfsprekend in het geheel geen sprake was van geestelijke afvalligheid, spreekt Paulus toch zijn afkeuring uit over Dèmas’ besluit.
Diens liefde voor de tegenwoordige eeuw staat in schril contrast met de liefde voor Jezus’ manifestatie bij de Opname (vers 8). Terwijl Paulus zelf verlangend uitzag naar die overweldigende gebeurtenis, zich daarbij neerleggend bij zijn aanstaande marteldood, was Dèmas daarentegen kennelijk bang om in Paulus’ lotgevallen verwikkeld te raken; zijn verlangen om zo lang mogelijk de genietingen van de huidige wereldperiode te ervaren, was sterker dan het verlangen om thuis te zijn bij de Messias, zijn Heer (2Ko 5:1-9; Fp 1:21-24).
 
Overigens vond Paulus het blijkbaar wél nodig dat Timotheüs wist dat Dèmas zich inmiddels te Thessalonika ophield. Wellicht kan daaruit ook worden geconcludeerd dat Dèmas gesuggereerd had dat hij aldaar in het christelijke werk meer tot stand kon brengen dan in het gevaarlijke Rome, dicht bij de bloeddorstige Nero.
 
- Crescens, die nergens ander wordt vermeld, is naar Galatië vertrokken, wellicht met de bedoeling om aldaar andere christelijke gemeenschappen te ondersteunen.
- Titus had zich na zijn dienst op Kreta weer bij Paulus gevoegd, blijkbaar te Nikopolis in Dalmatië - zoals deze hem in Tt 3:12 had verzocht - misschien met de bedoeling om in het voorjaar samen verder te reizen naar Rome. 
Hoe dan ook, ná Paulus’ arrestatie verbleef Titus in ieder geval enige tijd bij hem te Rome, maar de situatie in Dalmatië was blijkbaar zodanig dat de apostel het nodig vond dat Titus daarheen terugkeerde.
 
Tychikus was door Paulus naar Efeze gezonden. Voor Timotheüs was dat een geruststelling, hij kon daardoor zonder uitstel gehoor geven aan Paulus’ dringende verzoek om met haast naar hem toe te komen. Tychikus zou inmiddels Timotheüs’ taken te Efeze overnemen. Timotheüs zelf moet daarop via Troas gereisd hebben om Paulus’ opdracht te kunnen uitvoeren om aldaar, bij Karpus, diens mantel en bepaalde boeken op te halen. Wellicht had de apostel die attributen door zijn onverwachte arrestatie gedwongen moeten achterlaten. Van de boekrollen vermeldt hij vooral de perkamenten; een aanwijzing voor ons dat het om Geschriften ging die Paulus zeer kostbaar achtte.
 
In Paulus’ dagen zou het bij de Romeinen een gewoonte zijn geweest dat, wanneer een burger van het Rijk naar Rome werd overgebracht om aldaar terecht te staan. het hem werd toegestaan om twee slaven met zich mee te nemen. Die omstandigheid verklaart misschien Paulus’ vermelding van Lukas: Alleen Lukas is [nog] bij mij. Het zou heel goed kunnen dat Lukas vrijwillig één van die plaatsen heeft ingenomen om, in de hoedanigheid van geneesheer, wat hij immers ook was, Paulus van zeer nabij te ondersteunen, helemaal tot aan diens einde.
 
Die zeer getrouwe opstelling kan als nog een gunstige omstandigheid gewerkt hebben, maar dan niet alleen voor de apostel, doch ook voor Lukas zelf, doordat hij in de gelegenheid was van Paulus belangrijke gegevens te ontvangen bij de samenstelling van zijn twee Bijbelboeken, zijn Evangelie en de Handelingen.
 
Ergens op zijn tocht moet Timotheüs ook Markus opgehaald hebben, aangezien Paulus had geschreven: Breng hem met je mee, want hij kan mij uitstekend van dienst zijn. Wellicht met de bedoeling om die tweede, officieel toegestane positie van ‘slaaf’ te kunnen innemen!
Markus was tijdens de eerste gevangenschap vanuit Rome naar Kolosse gezonden (Ks 4:10) en bevond zich inmiddels blijkbaar nog steeds in de nabijheid van Efeze, zodat Timotheüs hem kon opzoeken en hem namens Paulus kon vragen hem naar Rome te vergezellen, te meer daar Markus ervaring had met het Romeinse gevangeniswezen.
 
14  Aλεξανδρος ο χαλκευς πολλα μοι κακα ενεδειξατο∙ αποδωσει αυτω ο κυριος κατα τα εργα αυτου∙
Alexander de smid berokkende mij veel kwaad; de Heer zal hem vergelden naar zijn werken.
 
15  ον και συ φυλασσου, λιαν γαρ αντεστη τοις ημετεροις λογοις.
Voor wie ook jij op je hoede moet zijn, want hij weerstond onze woorden ten zeerste.
 
16  Eν τη πρωτη μου απολογια ουδεις μοι παρεγενετο, αλλα παντες με εγκατελιπον∙ μη αυτοις λογισθειη∙
Bij mijn eerste verdediging kwam niemand mij te hulp, maar allen lieten mij in de steek; het worde hun niet toegerekend.
 
17  ο δε κυριος μοι παρεστη και ενεδυναμωσεν με, ινα δι εμου το κηρυγμα πληροφορηθη και ακουσωσιν παντα τα εθνη, και ερρυσθην εκ στοματος λεοντος.
Maar de Heer stond mij bij en verleende mij kracht, opdat door mij de prediking ten volle volbracht zou worden en alle natiën haar zouden horen; en ik werd verlost uit de muil van een leeuw.
 
18  ρυσεται με ο κυριος απο παντος εργου πονηρου και σωσει εις την βασιλειαν αυτου την επουρανιον, ω η δοξα εις τους αιωνας των αιωνων∙ αμην.
De Heer zal mij verlossen van elk boos werk en redden voor zijn hemels koninkrijk. Hem zij de heerlijkheid tot in de eeuwen der eeuwen! Amen.
 
Aangezien Paulus al zijn moeilijkheden verbindt met Alexander, de smid, lijkt het waarschijnlijk dat deze hem, op grond van valse beschuldigingen, overleverde aan de Romeinse rechterlijke autoriteiten. Wanneer hij de Alexander is van 1Tm 1:20 die door Paulus, tezamen met Hymeneüs, moest worden geëxcommuniceerd wegens laster, lijkt het aannemelijk dat hij getracht heeft zich op deze wijze op de apostel te wreken. Ook toen Paulus zich bij zijn eerste gelegenheid tegen de (valse) aanklachten trachtte te verdedigen, deed Alexander er blijkbaar alles aan om de apostel veroordeeld te krijgen door hem heftig te weerspreken; voor Timotheüs een extra reden om bij zijn aankomst te Rome zeer voor Alexander op z’n hoede te zijn.
 
Met een verwijzing naar Sp 24:12 spreekt Paulus zijn vertrouwen in God uit als de Rechter die wel degelijk rechtvaardig optreedt. Paulus schrijft dit niet uit rancuneuze motieven, maar eerder in de overtuiging dat hij zijn zaak in de handen van een alwijze en almachtige God - die het hart van allen kan peilen - kan overlaten en daarin zelf rust vinden. Hij vergeldt een ieder, ook Alexander, naar diens werken (Rm 2:6).
 
Tot zijn verdriet moet de apostel onthullen dat niemand van zijn vertrouwelingen onder de broeders de moed had getoond om Paulus in de eerste ronde van zijn verdediging terzijde te staan; voor Timotheüs inderdaad een extra reden om zich naar Rome te haasten en zijn geestelijke vader zo mogelijk bij te staan in de tweede fase van diens verdediging.
Een en ander betekent overigens niet dat zij die (blijkbaar) uit vrees afhaakten, ook te Rome in persoon aanwezig waren en vóór de verdediging de stad verlieten. Het kan evengoed betekenen dat zij niet naar Rome durfden te komen, daar zij wellicht meenden te veel met Paulus’ zaak gecompromitteerd te worden, of – nog een andere mogelijkheid – weinig of niets voor hem te kunnen betekenen.
Zie bij 1:15-18.
 
Het valt immers op dat de apostel veel milder over hén oordeelt dan over Alexander: Het worde hun niet toegerekend.
Bovendien had de apostel de ervaring opgedaan dat er Iemand was die hem wél bijstond en dat ook zou blijven doen, de Heer Jezus Messias. Die verleende hem de zo noodzakelijke geestelijke kracht zodat Paulus bovendien tot het einde toe de aan hem verleende toewijzing kon behartigen, inclusief getuigenis afleggen van het Evangelie voor het forum van de toenmalige hoofdstad der wereld. 
 
Met dat getuigenis zouden de Heidenvolken nog meer omtrent het Evangelie vernemen, aangezien de wijze waarop de apostel de christelijke zaak voor Caesars rechtbank had verdedigd, wijd en zijd bekend zou worden. Daarom ook werd hij – weliswaar voorlopig nog - evenals Daniël, verlost uit de muil van de leeuw, wellicht doelend op de bloeddorstige Nero, of Satan zelf die er niet aflatend op uit is om ‘te verslinden’ (Dn 6; 1Pt 5:8-9)
Vergelijk Hn 9:15 en Gl 1:15-16.  
 
Maar nog belangrijker was Paulus’ uiteindelijke redding. De Romeinen zouden hem tenslotte inderdaad executeren, maar zij konden niet verhinderen dat Paulus op die dag (van de paroesie) de kroon der gerechtigheid uitgereikt zou krijgen (vers 8), met een blijvende, hemelse plaats in het Messiasrijk van Gods Zoon.
 
19  Aσπασαι Πρισκαν και Aκυλαν και τον Oνησιφορου οικον.
Groet Prisca en Aquila en het huis van Onesiforus.
 
20  Eραστος εμεινεν εν Kορινθω, Tροφιμον δε απελιπον εν Mιλητω ασθενουντα.
Erastus bleef in Korinthe; Trofimus liet ik echter ziek achter in Milete.
 
21  Σπουδασον προ χειμωνος ελθειν. Aσπαζεται σε Eυβουλος και Πουδης και Λινος και Kλαυδια και οι αδελφοι παντες.
Haast je om vóór de winter te komen. Jou groet Eubulus en Pudens en Linus en Claudia en al de broeders.
 
22  O κυριος μετα του πνευματος σου, η χαρις μεθ υμων.
De Heer zij met je geest. De liefderijke gunst [zij] met jullie.  

Ongetwijfeld bevonden zich te Efeze veel christenen die Paulus persoonlijk kende. Toch laat hij alleen het echtpaar Prisca en Aquila en het huis van Onesiforus zijn groeten overbrengen; de eersten omdat de apostel vanaf een vroeg begin nauw met hen had samengewerkt en hun ongetwijfeld een grote genegenheid toedroeg.
Tijdens zijn tweede reis was hij te Korinthe met hen - die zojuist afkomstig waren uit Rome wegens vervolging der Joden - in aanraking gekomen en werkten zij samen in het tentenmakersvak. 
 
Zij volgden hem naar Efeze alwaar zij nog verbleven tijdens Paulus’ derde reis, maar tegen het einde van die reis bevonden zij zich weer te Rome. Op het moment van het schrijven van deze Brief verblijven zij echter opnieuw in Efeze, maar steeds een actieve rol spelend in de verbreiding van het Evangelie en het bijstaan van medechristenen, dikwijls binnen een gemeente bij hen aan huis.
 
Dat Paulus ook de groeten laat overbrengen aan het huis van Onesiforus, wijst er kennelijk op dat Onesiforus zelf - van wie we uit hdst 1 weten dat hij de apostel zulke getrouwe diensten te Rome bewees - waarschijnlijk niet meer in leven was.
Zie het commentaar bij 2Tm 1:16-18.
 
Dat Paulus pas hier bijzonderheden vermeldt omtrent Erastus en Trofimus, en niet bij de vv 10 tm 12, kan te maken hebben gehad met het feit dat de apostel het belangrijk vond Timotheüs te informeren omtrent hun verblijfplaats en de redenen waarom zij nog niet in Efeze waren gearriveerd. Want kennelijk waren beiden van oorsprong uit Efeze afkomstig en hoorden zij daar thuis. Dus niet nog meer redenen voor ongerustheid!
Dat Timotheüs zelf zich moest haasten om naar Rome te reizen stond ook in verband met de naderende wintertijd waarin het veel moeilijker, of zelfs onmogelijk werd om de reis nog over zee te maken.
 
Hoewel Paulus zich met Lukas eenzaam voelde in zijn gevangenschap, waren leden van de Romeinse gemeente blijkbaar toch in de gelegenheid geweest om met hen in contact te komen, en hadden zij - of wellicht één van hen namens allen – verzocht hun groeten aan Timotheüs over te brengen. Blijkens Rm 16:21 en Fp 1:1 kenden zij hem immers persoonlijk.  
 
Paulus’ laatste woord aan hem, zijn geestelijk kind, is een gewichtig woord: De Heer zij met je geest!  De Heer is immers door zijn eigen geest, Gods geest, bij ons, christenen. Vergelijk Rm 8:9-10,16 >
 
Maar jullie zijn…in geest, indien althans Gods geest in jullie woont. Maar indien iemand de geest van Messias niet heeft, is deze niet van hem. Indien Messias echter in jullie [is], is…de geest leven vanwege de rechtvaardigheid… De geest zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn.  

De Heer was ook met Paulus’ geest, zodat hij In vers 17 kon verklaren dat hij in staat was geweest zijn verdediging te voeren; de Heer zelf had hem bijgestaan. Eerder had Paulus dit ervaren toen het hem werd toegestaan om voor koning Agrippa de zaak van het Evangelie te verdedigen, en wel in die mate dat de koning moest erkennen: U overtuigt mij bijna om christen te worden! (Hn 26).  
 
 
 
 
 
Paulus wenst nu Timotheüs hetzelfde toe.



 
-.-.-.-

Geen opmerkingen: