Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

donderdag 17 juli 2014

De Tweede Brief aan Timotheüs - Hoofdstuk 1

1   Παυλος αποστολος Xριστου Iησου δια θεληματος θεου κατ επαγγελιαν ζωης της εν Xριστω Iησου
Paulus, apostel van Messias Jezus door de wil van God, naar [de] belofte van het leven dat in Messias Jezus [is],
 
2   Tιμοθεω αγαπητω τεκνω∙ χαρις, ελεος, ειρηνη απο θεου πατρος και Xριστου Iησου του κυριου ημων.
aan Timotheüs, geliefd kind: Liefderijke gunst, barmhartigheid, vrede van God de Vader en van Messias Jezus, onze Heer.
 
Uit het feit dat Paulus zich inleidt als apostel van Messias Jezus concluderen we dat deze Brief niet zonder meer een persoonlijk schrijven is, gericht aan zijn ‘geliefd kind’, Timotheüs. Ook hier hebben we te maken met een ambtelijk, apostolisch Geschrift dat om die reden terecht een plaats kreeg in de Bijbelcanon.
Voor de geïnteresseerden: Behorend tot spaak 11 van het Bijbelwiel >
כ  Kaf  (11)  1 Koningen  -  (33)  Micha  - (55)  2 Timotheüs
 
Paulus’ optreden als apostel heeft rechtstreeks te maken met Gods wil om vervulling te geven aan zijn voornemen dat het Evangelie in ruime kring onder de Heidenvolken bekendheid zou verkrijgen. In deze context wordt door Paulus evenwel niet de term Evangelie gebruikt, maar op unieke wijze spreekt hij over de belofte van het leven dat in Messias Jezus [is].  In zijn Romeinenbrief in het bijzonder had hij zich eerder roemend over die goddelijke toewijzing uitgelaten:
 
Want ik schaam mij het Evangelie niet, het is immers een kracht Gods tot redding voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood alsook voor de Griek. Want Gods rechtvaardigheid wordt daarin geopenbaard, uit geloof tot geloof, zoals geschreven staat: Maar de rechtvaardige, uit geloof zal hij leven
Maar tot jullie, de Heidenen, zeg ik: Voor zover ikzelf dan waarlijk een apostel van de Heidenvolken ben, mijn bediening maak ik heerlijk, of ik wellicht mijn vlees tot jaloezie zal prikkelen en enigen uit hen zal redden.
(Rm 1:16-17; 11:13-14)
 
En nu, hier in deze Brief, heeft hij vrijwel het einde van die carrière bereikt. Zoals uit 4:6-9 blijkt is hij zich er van bewust dat de gelegenheid om Timotheüs nog eenmaal te zien gering is geworden:
 
Want ik word reeds als een drankoffer uitgegoten en de [bestemde] tijd van mijn losmaking is aanstaande. De voortreffelijke strijd heb ik gestreden; de wedloop heb ik volbracht; het geloof heb ik bewaard. Voorts ligt voor mij gereed de krans der gerechtigheid, waarmee de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij in die dag zal vergelden; echter niet alleen mij, maar ook allen die zijn manifestatie hebben liefgehad. Haast je om vlug naar mij toe te komen.
 
En inderdaad, naar de traditie wil, werd de apostel kort na het schrijven van deze Brief te Rome, in de nabijheid van de Via Ostiensis, door onthoofding terechtgesteld. Geen wonder derhalve dat hij zowel voor Timotheüs als voor zichzelf krachtig bewust was van de behoefte aan Godsliefderijke gunst, als ook aan barmhartigheid, vrede van God de Vader en van Messias Jezus, onze Heer.
 
3   Xαριν εχω τω θεω, ω λατρευω απο προγονων εν καθαρα συνειδησει, ως αδιαλειπτον εχω την περι σου μνειαν εν ταις δεησεσιν μου νυκτος και ημερας,
Dankbaarheid gevoel ik jegens God, voor wie ik van voorouders af met een rein geweten heilige dienst verricht, gelijk ik zonder ophouden de gedachtenis aan jou heb in mijn smeekbeden, nacht en dag,
 
4   επιποθων σε ιδειν, μεμνημενος σου των δακρυων, ινα χαρας πληρωθω,
- vol verlangen je te zien, daar ik mij je tranen herinner, opdat ik met blijdschap vervuld mag worden -
 
5   υπομνησιν λαβων της εν σοι ανυποκριτου πιστεως, ητις ενωκησεν πρωτον εν τη μαμμη σου Λωιδι και τη μητρι σου Eυνικη, πεπεισμαι δε οτι και εν σοι.
daarbij komt mij voor de geest het ongeveinsde geloof in jou, dat eerst woonde in je grootmoeder Loïs en in je moeder Eunice, maar – daarvan ben ik overtuigd - ook in jou.
 
Wanneer de apostel aan God dank brengt doet hij dat met de gedachte hoe zowel hijzelf als zijn pupil het voorrecht genoten beide gelovige voorouders te hebben zodat het verrichten van λατρεια voor God [heilige dienst; Paulus gebruikt het werkwoord λατρευω] eigenlijk voor hen altijd een vanzelfsprekende zaak was geweest (Hn 24:14).
Die heilige dienst was in hun beider geval een overgeërfd voorrecht dat zij eenvoudig hadden voortgezet; ook Timotheüs had van kindsbeen af heilige geschriften gekend, die in staat zijn je wijs te maken tot redding door het geloof in Messias Jezus.  Loïs, zijn grootmoeder, en zijn moeder Eunice hadden hem – bij afwezigheid van een gelovige vader – kennelijk in die “heilige geschriften” onderwezen (Hn 16:1-13).
 
Maar op grond waarvan kon Paulus, de heftige christenvervolger van weleer, van zichzelf beweren dat hij die heilige dienst van voorouders af met een rein geweten had verricht  Omdat hij
a. toen nog onwetend was (1Tm 1:13);
b. in die onwetendheid – en ongeloof - meende God een heilige dienst [λατρεια] te bewijzen (Jh 16:2);
c. een nog grotere ijveraar voor de overleveringen van zijn voorvaderen was dan anderen (Gl 1:13-14).
 
Hij vervolgde de Gemeente uit pure godsdienstijver (Fp 3:4-6).
Overigens kan het adjectief καθαρος bij συνειδησις [geweten] ook duiden op een bewustzijn van gereinigd zijn van zonden, uiteraard op grond van geloof in Jezus’ van zonde reinigend offer. Paulus’ geweten was krachtens de losprijs gereinigd van ‘dode werken’ (Hb 6:1).
Vergelijk Jh 15:3, wat Jezus zei omtrent zijn leerlingen: Jullie zijn reeds rein [καθαροι] door het woord dat ik tot jullie heb gesproken.
 
Bij welke gelegenheid de apostel - blijkbaar onder zeer emotionele omstandigheden - afscheid had moeten nemen van Timotheüs wordt ons niet onthuld. Als vanzelfsprekend denken we in het bijzonder aan Paulus’ vertrek richting Rome, misschien reeds in de staat van een gevangene. Hoe dan ook, de kleinmoedige Timotheüs was kennelijk in een staat van diepe neerslachtigheid achtergebleven, wellicht nog steeds te Efeze.
 
Het zou heel goed kunnen dat Paulus geheel onverwacht werd gearresteerd en ontrukt aan Timotheüs’ gezelschap. Plotseling, te midden van een verschrikkelijke uitbarsting van vervolging, werd hij wellicht gegrepen door een bende Romeinse soldaten en weggesleept als een gevangene. Afgaand op 4:13 had Paulus niet eens meer de tijd om terug te gaan naar Karpus en zijn bezittingen op te halen:
Als je komt, breng dan de mantel mee die ik in Troas bij Karpus heb achtergelaten, en de boeken, vooral de perkamenten. 
 
6   δι ην αιτιαν αναμιμνησκω σε αναζωπυρειν το χαρισμα του θεου, ο εστιν εν σοι δια της επιθεσεως των χειρων μου∙
Om die reden herinner ik je eraan de genadegave van God die in je is door de oplegging van mijn handen, opnieuw te doen oplaaien.

7   ου γαρ εδωκεν ημιν ο θεος πνευμα δειλιας, αλλα δυναμεως και αγαπης και σωφρονισμου.
Want God gaf ons niet een geest van lafheid, maar van kracht en van liefde en van bezonnenheid.
 
8   μη ουν επαισχυνθης το μαρτυριον του κυριου ημων μηδε εμε τον δεσμιον αυτου, αλλα συγκακοπαθησον τω ευαγγελιω κατα δυναμιν θεου,
Schaam je dan niet voor het getuigenis van onze Heer, noch voor mij, zijn gevangene, maar lijd mede kwaad voor het Evangelie, naar kracht van God.
 
 
In zijn vermelding van Timotheüs’ ongeveinsde geloof vindt Paulus aanleiding om zijn ‘kind’ krachtig te bemoedigen door diens specifieke genadegave in zijn herinnering terug te roepen, waarschijnlijk die van herder/leraar in de gemeente. In 1Tm 1:14 had hij nog geschreven: Veronachtzaam niet de genadegave die in je is, die je gegeven werd door profetie met oplegging der handen van de gezamenlijke oudsten.  
 
Nu echter dringt hij er bij Timotheüs met klem op aan die gave opnieuw te doen oplaaien. Het Griekse werkwoord αναζωπυρεω doet denken aan een smeulend vuur dat met behulp van een blaasbalg weer wordt aangewakkerd. Bovendien vermeldt Paulus alleen zijn eigen aandeel aan de handoplegging van lang geleden in Lystra, vanwege de zeer persoonlijke relatie die in deze Brief aan de orde is (Hn 16:1-3).
 
Uit vers 7 wordt duidelijk dat Timotheüs’ geestelijke toestand zwaar onder druk staat. Blijkbaar heeft hij zich de brute wegvoering van zijn geestelijke vader bovenmatig aangetrokken en is hij geneigd bangig in ‘zijn schulp te kruipen’. Maar dat is niet de wijze waarop de geest van God - die in elke christen werkzaam is – aandringt. In plaats van zich aan een laffe houding over te geven, voor een netelige kwestie weg te lopen, verleent Gods geest de gelovige juist kracht, alsook liefde en bezonnenheid [of: gezond verstand. Het Griekse σωφρονισμος kan ook duiden op zelfcontrole, in de zin van zichzelf in de hand houden]. 
 
Dat zijn geestelijke vader werd weggevoerd alsof die een ernstige misdadiger zou zijn, een politieke vijand van Caesar, mocht niet tot gevolg hebben dat het Evangelie iets zou zijn om zich voor te schamen. Mensen mogen dan wel van zichzelf denken dat zij geen redding van Gods zijde nodig hebben, dat zij onafhankelijk genoeg zijn om hun eigen leven te leiden, de waarheid is niettemin dat de mens hulpeloos en verloren is.
Ook in dit geval verleent God voldoende kracht om tegen de algemeen heersende opinie in te gaan. Timotheüs zal ongetwijfeld bekend geweest zijn met Paulus’ standpunt dienaangaande, zoals hij verwoordde in Romeinen 1 >
Want ik schaam mij het Evangelie niet, het is immers een kracht Gods tot redding voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood alsook voor de Griek. 
 
In die dagen zullen zeker ook de vroege ervaringen die de apostelen te Jeruzalem opdeden telkens weer binnen gemeenschappen van christenen herhaald zijn. Nadat zij door het Sanhedrin ernstig gewaarschuwd waren en ja, zelfs gegeseld, lezen wij in Handelingen 5 het volgende over hen (nbg):
 
Zij dan gingen uit de Raad weg, verblijd, dat zij verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk behandeld te zijn;  en zonder ophouden, iedere dag, leerden zij in de tempel en aan huis, en verkondigden het evangelie, dat de Christus [Messias] Jezus is.
 
9   του σωσαντος ημας και καλεσαντος κλησει αγια, ου κατα τα εργα ημων αλλα κατα ιδιαν προθεσιν και χαριν, την δοθεισαν ημιν εν Xριστω Iησου προ χρονων αιωνιων,
Hij die ons redde en riep met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar overeenkomstig zijn eigen voornemen en liefderijke gunst, die ons vóór eeuwige tijden in Messias Jezus werd geschonken,
 
10  φανερωθεισαν δε νυν δια της επιφανειας του σωτηρος ημων Xριστου Iησου, καταργησαντος μεν τον θανατον φωτισαντος δε ζωην και αφθαρσιαν δια του ευαγγελιου,
maar nu openbaar werd gemaakt door de manifestatie van onze redder Messias Jezus, die niet alleen de dood teniet deed maar ook leven en onvergankelijkheid aan het licht bracht, door het Evangelie,
 
11  εις ο ετεθην εγω κηρυξ και αποστολος και διδασκαλος.
waarvoor ik werd aangesteld als prediker, apostel en leraar.
 
12  δι ην αιτιαν και ταυτα πασχω, αλλ ουκ επαισχυνομαι, οιδα γαρ ω πεπιστευκα, και πεπεισμαι οτι δυνατος εστιν την παραθηκην μου φυλαξαι εις εκεινην την ημεραν.
Om die reden lijd ik ook deze dingen, maar ik schaam mij niet, want ik weet in wie ik geloof heb gesteld, en ik ben ervan overtuigd dat hij bij machte is het [mij] toevertrouwde te behoeden, tot op die dag.
 
In vers 8 had de apostel Timotheüs gewezen op de noodzaak om mede kwaad te lijden voor het Evangelie, aangezien God zijn zonen daarvoor de kracht verleent. Als vanzelfsprekend mag elke christen op die hulp rekenen, want het is immers God zelf die ons redde en riep met een heilige roeping (vers 9).  En elke roeping kan op zich een wonder genoemd worden, want ze komt bij ieder afzonderlijk tot stand door een nieuwe geboorte, een wederverwekt worden teneinde een nieuwe mens te zijn.
In zijn Efezebrief leerde Paulus al dat aan die nieuwe geboorte een proces van hervorming is verbonden:
Vernieuwd worden in de geest van jullie denken, en je bekleden met de nieuwe mens, die in overeenstemming met God werd geschapen, in waarachtige rechtvaardigheid en oprechtheid (Ef 4:23-24).
 
Eveneens in die Brief kwamen we eerder te weten dat God zich reeds eeuwige tijden geleden had voorgenomen om ons die liefderijke gunst in Messias Jezus te verlenen:
Gezegend de God en Vader van onze Heer Jezus Messias, die ons zegende in alle geestelijke zegen in de hemelsferen in [de] Messias, gelijk hij ons in hem verkoos vóór [de] grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht… Opdat thans aan de overheden en gezagsdragers in de hemelsferen door de Gemeente de rijkgeschakeerde wijsheid Gods bekendgemaakt zou worden, naar [het] voornemen der eeuwen dat hij ontwierp in de Messias Jezus onze Heer (Ef 1:3-4; 3:10-11).
 
Toen die Messiaanse Zoon Gods dan ook in de Eerste eeuw werd gemanifesteerd kon het niet anders of er moesten rondom zijn persoon wonderbaarlijke zaken hun beslag krijgen. En dat gebeurde ook: Door zijn eigen dood deed Jezus in principe de Adamitische dood teniet en bracht hij leven en onvergankelijkheid aan het licht.
En het Evangelie werd het middel om dat Grote Nieuws alom te verspreiden.
Hoe zou Paulus dan - of Timotheüs, of welke christen maar ook - zich ooit voor dat geweldige nieuws kunnen schamen, ook al brengt het geregeld een of andere vorm van lijden met zich mee! 
 
Paulus zelf schaamde zich beslist niet, want juist daartoe had hij van Godswege een aanstelling ontvangen als prediker, apostel en leraar. 
Bovendien was hij zich terdege bewust van hem in wie hij geloofd stelde. Vandaar zijn overtuiging: Hij is bij machte het mij toevertrouwde te behoeden, tot op die dag, de ‘dag’ van de paroesie, zoals ook in 4:8

In de hoedanigheid van prediker, apostel en leraar had God hem ook gebruikt om veertien door ‘God geademde Geschriften” aan de uiteindelijke canon van de Bijbel toe te voegen. Ook aan die ‘nalatenschap’ kunnen we denken als wij de apostel uiting horen geven aan zijn diepe overtuiging dat hij bij machte is het [mij] toevertrouwde te behoeden, tot op die dag. Tot aan de paroesie, wanneer de Opname van de Gemeente plaats vindt, zouden die Geschriften stuk voor stuk voor alle christenen die nog zouden komen van het allergrootste, geestelijke belang blijken te zijn.
 
13  υποτυπωσιν εχε υγιαινοντων λογων ων παρ εμου ηκουσας εν πιστει και αγαπη τη εν Xριστω Iησου∙
Richt je naar het patroon van gezonde woorden die je van mij hoorde, in geloof en de liefde die in Messias Jezus [is].
 
14  την καλην παραθηκην φυλαξον δια πνευματος αγιου του ενοικουντος εν ημιν,
Behoed door [de] heilige geest die in ons inwonend is, het voortreffelijke pand. 
 
Timotheüs was uiteraard grondig bekend met Paulus’ onderwijs inzake het Evangelie. Hoe vaak had hij dat patroon van gezonde woorden tijdens hun gezamenlijk reizen niet door zijn leermeester horen uiteenzetten! Maar nu, in zijn gedeprimeerde situatie, moet hij in de eerste plaats zichzelf naar dat grondpatroon der christelijke waarheden richten, Niet voor niets had de apostel in de voorafgaande verzen 9 en 10 die fundamentele zaken nog maar eens in zijn herinnering opgeroepen. 
 
Het betreft een van Godswege ontvangen voortreffelijk pand dat in de innerlijke mens van elke christen geplant is door de heilige geest en aldaar ook door die goddelijke kracht behoed wordt. En dat niet met de bedoeling om het daar te bewaren als een schoolse herinnering, maar veeleer om er in vol geloof en liefde voor hen die er nog door geroepen zullen worden, bekendheid aan te geven. Zoals Paulus eerder in 1Ko 2:1-5 te kennen gaf in verband met zijn eigen aanpak te Korinthe:
Mijn woord en mijn prediking [waren] niet in overredende woorden van wijsheid maar in bewijsvoering van geest en kracht, opdat jullie geloof niet zou zijn in wijsheid van mensen maar in kracht Gods.
 
Dat voortreffelijke pand staat in schrille tegenstelling tot de profane holle klanken die de pseudoleraren met hun ziekelijke geest in de gemeente te Efeze lieten horen:
O Timotheüs, behoed wat jou is toevertrouwd, je afwendend van de profane holle klanken en tegenstellingen van de valselijk zo genoemde kennis.


Terwijl, volgens vers 12, God er garant voor staat dat Hijzelf tot aan de paroesie alles zou behoeden wat Hij aan Paulus had toevertrouwd, staat hier, als het om behoeden gaat, het menselijke element meer op de voorgrond. Timotheüs moest zelf, weliswaar gesteund door de inwonende geest, het voortreffelijke pand behoeden dat God hem door tussenkomst van de apostel had geschonken: het patroon van gezonde woorden.   
Maar wat voor Timotheüs gold geldt natuurlijk ook elke andere christen; allen moeten, met de ondersteuning van Gods kracht, het gezonde Evangeliewoord koesteren en er in geloof en liefde uiting aan geven.
 
15  Oιδας τουτο, οτι απεστραφησαν με παντες οι εν τη Aσια, ων εστιν Φυγελος και Eρμογενης,
Dit weet je, dat allen die in Asia zijn zich van mij hebben afgewend, van wie Fygelus is, en Hermogenes.
 
16  δωη ελεος ο κυριος τω Oνησιφορου οικω, οτι πολλακις με ανεψυξεν και την αλυσιν μου ουκ επαισχυνθη,
Moge de Heer barmhartigheid schenken aan het huis van Onesiforus, omdat hij mij vele malen verkwikte en zich voor mijn keten niet schaamde;
 
17  αλλα γενομενος εν Rωμη σπουδαιως εζητησεν με και ευρεν
maar toen hij in Rome kwam, zocht hij mij ijverig én vond hij [mij].
 
18  - δωη αυτω ο κυριος ευρειν ελεος παρα κυριου εν εκεινη τη ημερα - και οσα εν Eφεσω διηκονησεν, βελτιον συ γινωσκεις.
Moge de Heer geven dat hij barmhartigheid vindt bij de Heer in die dag. En hoeveel diensten hij in Efeze bewees, weet jij beter.
 
Met allen die in Asia zijn kunnen de broeders bedoeld zijn op wie Paulus wellicht een beroep had gedaan om naar Rome te komen teneinde hem bij te staan in zijn verdediging. Het kan zijn dat Paulus had gehoopt dat zij ontlastende verklaringen hadden kunnen afleggen over zijn activiteiten in Asia. Dat zij zich van de apostel hadden gedistantieerd hield blijkbaar in dat zij zijn verzoek om over te komen hadden afgewezen, misschien uit vrees dat zijzelf betrokken konden worden bij de beschuldigingen die tegen Paulus waren ingebracht; mogelijk ook wegens de hevige vervolging die Nero na de brand van Rome, in 64 AD, tegen de christenen had ontketend.
Vergelijk 4:16 > Bij mijn eerste verdediging kwam niemand mij te hulp, maar allen lieten mij in de steek; het worde hun niet toegerekend.
 
Onder hen waren, zoals Timotheüs wist, ook Fygelus en Hermogenes, broeders met wie Timotheüs kennelijk een nauwe relatie onderhield maar van wie overigens verder niets bekend is. Blijkbaar maakt de apostel melding van hen om des te krachtiger het getrouwe gedrag van Onesiforus te laten uitkomen die zelfs op dat moment aan Timotheüs ten voorbeeld gesteld kon worden. In tegenstelling tot de anderen in het district Asia bleef Onesiforus Paulus loyaal ondersteunen, en toen hij zich in Rome bevond, had hij naarstig naar Paulus gezocht en dat ondanks het risico dat hij daardoor zelf liep.  
 
Bevriend zijn met iemand die voor een vijand van Caesar doorging betekende in die dagen niets minder dan het eigen leven in de waagschaal zetten. Nero placht ieder te elimineren die ook maar van de geringste afwijking van loyaliteit aan hem en zijn doeleinden blijk gaf.
Onesiforus echter trotseerde dat alles en liet blijken dat hij zich niet voor Paulus’ gevangenisboeien schaamde, door de apostel goede diensten te bewijzen, zoals hij dat voorheen ook al in Efeze had gedaan; Timotheüs kon daarover meepraten.
 
De loyale houding van Onesiforus werd door de apostel Paulus zeer op prijs gesteld en hij bad of God diens huisgezin barmhartig wilde zijn. Die omstandigheid en ook het feit dat Paulus aan het einde van de Brief groeten zendt aan het huisgezin van Onesiforus en niet aan Onesiforus zelf (4:19), duidt er blijkbaar op dat hij niet meer in leven was. Wellicht had hij de steun die hij de apostel bood zelf met de dood moeten bekopen; daarover hebben we echter geen enkele zekerheid. 

Paulus’ bede dat Onesiforus barmhartigheid mocht vinden bij de Heer in die dag is ook daar weer een toespeling op de Dag der paroesie wanneer de Opname van de Gemeente zal plaats vinden. 
Maar Onesiforus' huis, zijn gezin, had nu vooral behoefte aan het ervaren van Gods barmhartigheid. 

Geen opmerkingen: