Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

dinsdag 8 juli 2014

De Brief aan Titus - Hoofdstuk 3

1   Yπομιμνησκε αυτους αρχαις εξουσιαις υποτασσεσθαι, πειθαρχειν, προς παν εργον αγαθον ετοιμους ειναι,
Herinner hen eraan zich te onderwerpen aan overheden, aan autoriteiten, gehoorzaam te zijn, tot elk goed werk bereid;
 
2   μηδενα βλασφημειν, αμαχους ειναι, επιεικεις, πασαν ενδεικνυμενους πραυτητα προς παντας ανθρωπους.
niemand te lasteren, niet strijdlustig te zijn, inschikkelijk, alle zachtaardigheid betonend jegens alle mensen.
 
3   Hμεν γαρ ποτε και ημεις ανοητοι, απειθεις, πλανωμενοι, δουλευοντες επιθυμιαις και ηδοναις ποικιλαις, εν κακια και φθονω διαγοντες, στυγητοι, μισουντες αλληλους.
Want eens waren ook wij onverstandig, ongehoorzaam, dwalend, aan allerlei begeerten en genietingen verslaafd, voortgaand in slechtheid en afgunst, verafschuwd, elkaar hatend.
 
Door de evangelieprediking van Paulus, Titus en/of anderen, hadden de christenen op Kreta al eerder vernomen over de noodzaak om het burgerlijke gezag te erkennen en er mee samen te werken. De magistraten die namens Rome belast waren met de uitoefening daarvan moesten om hun taak gerespecteerd worden en zeker niet belasterd. Paulus’ onderwijs dienaangaande zal zeker in de trant geweest zijn van al datgene wat hij daarover schreef in hoofdstuk 13 van de Romeinenbrief.
 
Wanneer de Overheid dus van het publiek eist dat men meewerkt aan een noodzakelijk geacht project, bijvoorbeeld bij een natuurramp, dient een christen zich daaraan niet te onttrekken en er vanzelfsprekend al helemaal niet tegen in te gaan. Kretenzers deden dat kennelijk wel, blijkens Paulus’ vermaan (in de vv 1 en 2): gehoorzaam te zijn, tot elk goed werk bereid; niemand te lasteren, niet strijdlustig te zijn, inschikkelijk.
Hetzelfde geldt uiteraard ook voor de noodzaak om de opgelegde belastingen te betalen (Rm 13:6-7) >
 
Om die reden betalen jullie immers ook belastingen. Zij [burgerlijke overheden] zijn Gods openbare dienaren, die juist daarmee voortdurend bezig zijn. Geeft dus aan allen de dingen die verschuldigd zijn: belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, vrees aan wie vrees, eer aan wie eer [toekomt].
 
In het tweede deel van vers 2 - alle zachtaardigheid betonend jegens alle mensen - breidt de apostel deze goedgunstige houding uit naar alle mensen. Christenen moeten totaal anders zijn dan de meerderheid der mensen die de toenmalige- en huidige maatschappij vormen. In het aansluitende vers 3 stelt hij dienaangaande vast dat het buiten de christelijke Gemeente droevig met de mensheid gesteld is. In plaats dat men het algemeen menselijk welzijn beoogt, handelen velen onverstandig, zijn ongehoorzaam, dwalend, aan allerlei begeerten en genietingen verslaafd, voortgaand in slechtheid en afgunst, verafschuwd, elkaar hatend.
 
In zijn Galatenbrief had de apostel zulk een leefwijze al eerder bestempeld als werken van het (zondige, menselijke) vlees >
Doch ik zeg: wandelt volgens geest en jullie zullen beslist geen begeerte van het vlees volbrengen. Want het vlees begeert tegen de geest, maar de geest tegen het vlees, want deze dingen staan tegenover elkaar, zodat jullie de dingen juist niet doen die jullie wensen.
 
Alleen zij die innerlijk geleid worden door Gods geest brengen de vrucht daarvan voort. Het resultaat van zo’n leven is dat men noch tegen menselijke wetten noch tegen die van God ingaat >
De vrucht van de geest daarentegen is liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, getrouwheid, zachtaardigheid, zelfbeheersing; tegen zulke dingen is geen wet.
 
4   οτε δε η χρηστοτης και η φιλανθρωπια επεφανη του σωτηρος ημων θεου,
Maar toen de goedgunstigheid en de mensenliefde van onze Redder, God, openbaar werd,
 
5   ουκ εξ εργων των εν δικαιοσυνη α εποιησαμεν ημεις αλλα κατα το αυτου ελεος εσωσεν ημας δια λουτρου παλιγγενεσιας και ανακαινωσεως πνευματος αγιου.
redde hij ons - niet op grond van werken in gerechtigheid die wij deden, maar naar zijn barmhartigheid - door het bad der wedergeboorte en de vernieuwende kracht van heilige geest,
 
6   ου εξεχεεν εφ ημας πλουσιως δια Iησου Xριστου του σωτηρος ημων,
die hij rijkelijk op ons uitstortte door Jezus Messias, onze redder,
 
7   ινα δικαιωθεντες τη εκεινου χαριτι κληρονομοι γενηθωμεν κατ ελπιδα ζωης αιωνιου.
opdat wij, door diens liefderijke gunst gerechtvaardigd, erfgenamen zouden worden overeenkomstig hoop van eeuwig leven.
 
In vers 4 spreekt de apostel over een zeer ingrijpende wending binnen het wereldgebeuren. Rond 46-47 AD had Paulus te Lystra nog tot een menigte in het Heidendom gezegd dat God de Heidenvolken tot dan toe volop de gelegenheid had geboden hun eigen wegen te gaan (Hn 14:16). Nu, bijna twintig jaar verder, schrijft hij via Titus aan de Kretenzers dat God, met de komst van de Messias, in die situatie een historische wending had veroorzaakt: In zijn Zoon en diens optreden was inmiddels de goedgunstigheid en de mensenliefde van onze Redder, God, gemanifesteerd, gericht op en bestemd voor alle mensen. Vergelijk Jh 3:16.
 
Terwijl Gods redding uiteindelijk aan alle mensen zal worden aangeboden, beperkt Paulus zich in vers 5 voorlopig tot de roeping van de leden der christelijke Gemeente. Elk van hen wordt gered doordat God hun als eersten zijn barmhartigheid betoont. Op welke wijze? Door het bad der wedergeboorte en de vernieuwende kracht van heilige geest, die hij rijkelijk op ons uitstortte door Jezus Messias, onze redder.
De ‘procedure’ die de apostel met die mededeling verwoordt had hij al vele malen in zijn vroegere Brieven toegelicht:
 
In liefde bestemde hij ons tevoren tot zoonschap voor zichzelf, door Jezus Messias... in wie wij de verlossing hebben door zijn bloed, de vergeving der overtredingen, naar de rijkdom van zijn liefderijke gunst… in wie wij ook tot erfgenamen werden gemaakt, waartoe wij tevoren bestemd waren naar [het] voornemen van hem die alle dingen tot stand brengt naar het raadsbesluit van zijn wil…  Opdat wij tot lof zijner heerlijkheid zouden zijn, wij die tevoren de hoop op de Messias hadden gevestigd; op wie ook jullie [gingen hopen], toen jullie het woord der waarheid, het Evangelie van jullie redding, hoorden. In wie ook jullie, toen jullie tot geloof kwamen, verzegeld werden met de heilige geest der belofte, welke een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het eigendom, tot lof zijner heerlijkheid. (Ef 1)
 
Maar God, die rijk is aan barmhartigheid, maakte ons, vanwege zijn diepe liefde waarmee hij ons liefhad, toen óók wij doden waren in de overtredingen, levend tezamen met de Messias – door liefderijke gunst zijn jullie geredde [mensen] – en hij wekte ons mede op en deed ons mede plaats nemen in de hemelsferen in Messias Jezus, opdat hij in de toekomstige eeuwen de alles overtreffende rijkdom van zijn liefderijke gunst zou laten zien in goedheid jegens ons, in de Messias Jezus… Want door liefderijke gunst zijn jullie geredde [mensen], door geloof; en dat niet uit jullie, [het is] de gave Gods; niet uit werken, opdat niet iemand zou roemen. Want zijn maaksel zijn wij, in Messias Jezus geschapen [met het oog] op goede werken, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen. Houdt daarom in gedachten dat jullie, eens de Heidenen in [het] vlees, onbesneden genoemd door de zogeheten besnijdenis in het vlees, met handen aangebracht, dat jullie in die tijd zonder Messias waren, vervreemd van Israëls burgerschap en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbend en zonder god in de wereld. Maar thans, in Messias Jezus, zijn jullie die eens veraf waren, dichtbij gekomen in het bloed van de Messias… Zo zijn jullie dan niet langer vreemdelingen en bijwoners, maar jullie zijn medeburgers van de heiligen en huisgenoten Gods, opgebouwd op het fundament der apostelen en profeten, terwijl Messias Jezus zelf hoeksteen is, in wie alle bouwwerk, samengevoegd, uitgroeit tot een heilig tempelheiligdom in [de] Heer; in wie ook jullie mede opgebouwd worden tot een woonplaats Gods in geest. (Ef 2)
 
Dat jullie, wat de vroegere levenswandel betreft, de oude mens afleggen, die te gronde gaat als gevolg van de bedrieglijke begeerten, maar vernieuwd worden in de geest van jullie denken, en je bekleden met de nieuwe mens, die in overeenstemming met God werd geschapen, in waarachtige rechtvaardigheid en oprechtheid… En bedroeft niet de heilige geest van God, waarin jullie werden verzegeld tot een dag van verlossing (Ef 4)
 
Gelijk ook de Messias de Gemeente liefhad en zichzelf voor haar overgaf, opdat hij haar zou heiligen, gereinigd hebbend met het bad des waters krachtens [het] woord, opdat hij de Gemeente naast zichzelf zou stellen, glorierijk, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn. (Ef 5)
 
De Griekse term παλιγγενεσια voor ‘wedergeboorte’ komt behalve hier, in vers 5, alleen nog voor in Mt 19:28, aldaar blijkbaar in een eschatologische setting. Zoals hierboven al werd aangegeven zal Gods goedgunstigheid en mensenliefde ná de Opname der Gemeente nog vele anderen op aarde ten deel vallen.
 
  Πιστος ο λογος, και περι τουτων βουλομαι σε διαβεβαιουσθαι, ινα φροντιζωσιν καλων εργων προιστασθαι οι πεπιστευκοτες θεω. ταυτα εστιν καλα και ωφελιμα τοις ανθρωποις∙
Betrouwbaar is het woord, en betreffende deze dingen wens ik dat je daarvan met stelligheid getuigt, opdat zij die tot geloof in God zijn gekomen erop bedacht zijn zich op juiste werken toe te leggen. Deze dingen zijn voortreffelijk en voor de mensen nuttig.
 
9   μωρας δε ζητησεις και γενεαλογιας και ερεις και μαχας νομικας περιιστασο, εισιν γαρ ανωφελεις και ματαιοι.
Maar dwaze speculaties en geslachtsregisters en geruzie en strijdpunten over de Wet moet je uit de weg gaan; want ze zijn nutteloos en zonder inhoud.
 
10  αιρετικον ανθρωπον μετα μιαν και δευτεραν νουθεσιαν παραιτου,
Een partijzuchtig mens moet je na een eerste en tweede vermaning vermijden,
 
11  ειδως οτι εξεστραπται ο τοιουτος και αμαρτανει, ων αυτοκατακριτος.
 wetend dat zo iemand is afgeweken en zondigt, door zichzelf veroordeeld.
 
Met betrouwbaar is het woord doelt de apostel op wat er In de Schrift is te vinden over de redding die vanaf de Eerste eeuw, op grond van Gods goedertierenheid en mensenliefde, in zijn Zoon beschikbaar kwam, te beginnen met de roeping van  de Gemeente door het bad der wedergeboorte en de vernieuwende kracht van heilige geest.
Hoe onverstandig is het daarom dat sommigen onder de christenen op Kreta zich nog steeds bezig zouden houden met dwaze speculaties, geslachtsregisters, geruzie en strijdpunten over de Wet, zaken die helemaal niets aan geestelijke waarde in zich hebben.
 
Mocht er onder de Kretenzers niettemin iemand zijn die zich aan geen enkele vermaning iets gelegen laat liggen en die daarbij ook nog eens zou trachten anderen voor zijn denkbeelden te winnen, dan zou Titus zich  openlijk van die persoon moeten distantiëren. Waarom?
Hij heeft dan te maken met iemand die zich manifesteert als een hairetikos, een partijzuchtig mens die er op uit is anderen in de gemeente om zich heen te verzamelen die bereid zijn om zijn vreemde, aparte ideeën aan te nemen.
Een dergelijke actie leidt al vlug tot de vorming van een hairesis, een beweging die geneigd is zich af te zonderen om zich geheel op de eigen dwaling te kunnen richten.
 
Ongeveer tien jaar eerder had Paulus al met zulke ontwikkelingen te maken gekregen in Korinthe. De partijzucht aldaar bleek uit de wijze waarop sommigen zich uitlieten: "Ik ben van Paulus; maar ik van Apollos; maar ik van Kèfas; maar ik van Christus".
In 1Ko 11:18-10 schreef hij over zulke ‘scheuringen’:
 
Want allereerst, wanneer jullie in gemeente [verband] samenkomen, hoor ik dat er scheuringen onder jullie bestaan, en ik geloof dat ten dele. Want er moeten ook sekten [αιρεσεις; haireseis] onder jullie zijn, opdat de beproefden onder jullie openbaar mogen worden.
 
Titus evenwel hoefde zich, nadat hij zulk een ambitieus persoon minstens tot tweemaal toe had terechtgewezen, niet langer met hem bezig te houden; dat zou toch maar verspilde tijd en moeite inhouden.
 
12  Oταν πεμψω Aρτεμαν προς σε η Tυχικον, σπουδασον ελθειν προς με εις Nικοπολιν, εκει γαρ κεκρικα παραχειμασαι.
Doe je best om, zodra ik Artemas of Tychicus tot je zend, naar mij toe te komen in Nikopolis, want ik heb besloten daar de winter door te brengen.
 
13  Zηναν τον νομικον και Aπολλων σπουδαιως προπεμψον, ινα μηδεν αυτοις λειπη.
Bereid met zorg de verdere reis voor van Zenas, de wetgeleerde, en Apollos, opdat het hun aan niets ontbreekt.
 
14  μανθανετωσαν δε και οι ημετεροι καλων εργων προιστασθαι εις τας αναγκαιας χρειας, ινα μη ωσιν ακαρποι.
Maar laten ook de onzen leren zich toe te leggen op juiste werken voor de noodzakelijke behoeften, opdat zij niet zonder vrucht zijn.
 
15  Aσπαζονται σε οι μετ εμου παντες. Aσπασαι τους φιλουντας ημας εν πιστει. η χαρις μετα παντων υμων.
Jou groeten allen die bij mij zijn. Groet hen die ons liefhebben in het geloof. De liefderijke gunst zij met jullie allen.
 
In het slot van zijn Brief laat Paulus zijn medewerker op Kreta weten dat hij hem voor de winter in Nikopolis (Dalmatië) bij zich wil hebben, kennelijk met de bedoeling om in het voorjaar samen met hem verder te reizen naar Rome. Uit 2Tm 4:10 lijken we af te kunnen leiden dat het inderdaad zo is gegaan, maar ook dat de apostel te eniger tijd Titus naar Dalmatië terugstuurde.
 
Aangezien Paulus het ongewenst achtte dat er niemand uit de kring van zijn naaste medewerkers op Kreta zou achterblijven, laat hij Titus weten dat hij een vervanger zal sturen, hetzij Artemas, hetzij Tychicus. Aangezien laatstgenoemde volgens 2Tm 4:12 door Paulus tijdens diens tweede gevangenschap te Rome naar Efeze werd gezonden, mogen we aannemen dat Artemas uiteindelijk Titus verving.
 
Uit het feit dat Titus eerst nog Zenas en Apollos hulp moest bieden bij hun verdere reis moeten wij kennelijk afleiden dat zij Kreta slechts hadden ‘aangedaan’ om Paulus’ brief te bezorgen, maar dat Kreta niet hun uiteindelijke bestemming was.
Aangezien Zenas een nomikos (wetgeleerde) wordt genoemd, was hij blijkbaar een jood. Op grond van zijn ervaring in de joodse wetten en gebruiken kon hij, samen met Paulus’ vertrouwde medewerker Apollos – die trouwens ook heel goed bekend was met de joodse problematiek - Titus terzijde staan in diens moeizame strijd tegen de joodse leraren die met hun onverstandige speculaties, geslachtsregisters, geruzie en strijdpunten over de Wet hele gezinnen ontwrichtten.
 
Tenslotte krijgt Titus de aanmoediging om alle andere christenen – de onzen – te leren dat het passend is dat zij eveneens van een edelmoedige houding blijk geven jegens zulke personen als Zenas, Apollos en anderen die voortdurend op reis waren om de verspreiding van het Evangelie in vreemde gebieden te bevorderen.

Geen opmerkingen: