Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zondag 1 juni 2014

Eerste Brief aan Timotheüs - Hoofdstuk 5

1   Πρεσβυτερω μη επιπληξης, αλλα παρακαλει ως πατερα, νεωτερους ως αδελφους,
Vaar niet uit tegen een oudere man, maar bemoedig hem als een vader, jongere mannen als broers;
 
2   πρεσβυτερας ως μητερας, νεωτερας ως αδελφας εν παση αγνεια.
oudere vrouwen als moeders; jongere vrouwen als zusters, in alle eerbaarheid.
 
In het direct voorafgaande gedeelte van de Brief moedigde Paulus zijn pupil aan om de gemeente voor te gaan in een op God gerichte levenswijze, want Hij is een levende God en Redder. Ondanks zijn betrekkelijke jeugdige leeftijd moesten anderen zich aan zijn voorbeeld kunnen ‘optrekken’; dan ook zou er kracht uitgaan van zijn onderwijs en vermaan. 
 
Maar nu gaat het vooral over de individuele aandacht voor de gemeenteleden, waarbij hij geacht wordt tegenover ieder afzonderlijk gepast op te treden. Sommigen zijn ouder dan hij en de mannen onder hen moet hij met dezelfde achting benaderen als waren zij zijn vader, de oudere vrouwen alsof zij zijn eigen moeder waren; jongere mannen als eigen broers en jongere vrouwen als eigen zusters.
In het contact met de laatsten gold als extra: in alle eerbaarheid, aangezien in die omgang de moraliteit al vlug in het geding kan zijn. Bij sommige jonge(re) vrouwen zouden romantische gevoelens gewekt kunnen worden. Later, in zijn Tweede brief aan hem, zou Paulus in die trant nog verdere raad geven:
 
Ontvlucht de begeerten der jeugd; jaag daarentegen naar gerechtigheid, trouw, liefde en vrede met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart.  
 
3   Xηρας τιμα τας οντως χηρας.
Eer weduwen die werkelijk weduwen zijn;
 
4   ει δε τις χηρα τεκνα η εκγονα εχει, μανθανετωσαν πρωτον τον ιδιον οικον ευσεβειν και αμοιβας αποδιδοναι τοις προγονοις, τουτο γαρ εστιν αποδεκτον ενωπιον του θεου.
maar als een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laten dezen eerst leren godvruchtig om te gaan met het eigen huis, en de ontvangen weldaden te vergelden aan wie hen voortbrachten, want dit is aangenaam in de ogen van God.
 
5   η δε οντως χηρα και μεμονωμενη ηλπικεν επι θεον και προσμενει ταις δεησεσιν και ταις προσευχαις νυκτος και ημερας∙
Maar zij die werkelijk weduwe is en alleen staat, heeft haar hoop op God gevestigd en volhardt in de smekingen en de gebeden nacht en dag;
 
6   η δε σπαταλωσα ζωσα τεθνηκεν.
 maar zij die voor het genot leeft, is levend dood.
 
7   και ταυτα παραγγελλε, ινα ανεπιλημπτοι ωσιν.
En beveel deze dingen, opdat zij onberispelijk zijn.
 
8   ει δε τις των ιδιων και μαλιστα οικειων ου προνοει, την πιστιν ηρνηται και εστιν απιστου χειρων.
Maar als iemand voor de zijnen en vooral voor huisgenoten niet zorgt, heeft hij het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige.
 
In vroegere tijden hadden weduwen het speciaal moeilijk. Niet voor niets lezen we in het OT herhaaldelijk dat men binnen Israël zich het lot van weduwen (en wezen) moest aantrekken. Volgens Dt 10:17-18 is God zelf Degene die recht verschaft aan de wees en de weduwe, die de vreemdeling liefheeft door hem brood en kleding te geven.
Voor de NT-tijd geldt, blijkens Jk 1:27, overigens het zelfde:
 
Reine en onbevlekte godsdienst bij de God en Vader is deze: omzien naar wezen en weduwen in hun verdrukking; zichzelf onbesmet bewaren van de wereld.
 
De vv 4 en 8 tonen ons dat kinderen en kleinkinderen in de eerste plaats zorg moeten dragen voor de behoeften van moeder en grootmoeder, daarbij in gedachte hebbend de weldaden die zij vroeger zelf van hén ondervonden. Het vormt geen onbelangrijk onderdeel van de ware godvruchtige toewijding, want nalatigheid in deze zaak betekent voor God verloochening van het christelijk geloof. Men is dan  erger dan een ongelovige. Waarom?
 
Seculiere geschriften uit de Eerste eeuw tonen aan dat, zowel in de Romeinse-, de Griekse- en de Joodse wereld, van families altijd werd verwacht om te zorgen voor hun oudere voorgeslacht. In Athene bijvoorbeeld werd het een staatsman niet toegestaan ​​in het openbaar te spreken wanneer hij in dit opzicht een smet op zijn reputatie had. Indien hij geen zorg droeg voor zijn ouders kon hij geen politiek ambt uitoefenen. In de hele Romeinse wereld gold algemeen dat het schokkend en schandelijk was om niet te voldoen aan de emotionele- en, indien noodzakelijk, de stoffelijke behoeften van de ouders.
 
De werkelijke weduwe van vers 5 is dan ook zij die bij de dood van haar man geheel alleen is achtergebleven en geen familie meer heeft om voor haar te zorgen. Zij kan in haar gebeden nog slechts naar God opzien voor hulp.
Omdat zij een christelijke weduwe is, ligt voor de andere gemeenteleden daarin de vermaning opgesloten om haar Godsvertrouwen niet te beschamen. De steun en hulp voor haar moet duidelijk van die zijde komen.
 
Daarmee is in grove tegenstelling de weduwe van vers 6; η σπαταλωσα in het Grieks. Het is waar dat in deze moderne tijd veel weduwen het financieel beter hebben dan zij het ooit hadden tijdens hun huwelijk, maar op hen doelt de apostel in principe niet. Want zulke weduwen verdienen volgens vers 3 nog altijd de eer van de gemeente, ook al behoeven zij van die zijde geen stoffelijke ondersteuning. In hun positie kunnen zij namelijk juist in geestelijk opzicht veel voor de gemeente betekenen; straks, vanaf vers 9, zal de apostel laten zien op welke wijze.
 
 
Maar te midden van zulke, niet onbemiddelde weduwen kan zich ook η σπαταλωσα bevinden, zij die een weelderig leven leidt. Vertaald naar onze moderne tijd: zij die haar geld gebruikt voor het maken van plezierreisjes; die feestjes afloopt; die mondain vermaak zoekt. Kortom, zij die nog uitsluitend leeft voor eigen genoegens. 
Paulus impliceert dat zo'n vrouw zo goed als dood is, aangezien zij alle gelegenheden voorbij laat gaan om haar leven naar Gods wil te schikken; zoals Hij het bedoelde. Haar leven is uitsluitend gericht op zichzelf in plaats van op anderen. Als gevolg daarvan mist ze een voor zulke vrouwen speciale gelegenheid om binnen de gemeente een God aangename bediening te verrichten.
 
9   Xηρα καταλεγεσθω μη ελαττον ετων εξηκοντα γεγονυια, ενος ανδρος γυνη,
Laat een weduwe worden ingeschreven [als dienares] als zij niet minder dan zestig jaar oud is, [de] vrouw van één man [was],
 
10  εν εργοις καλοις μαρτυρουμενη, ει ετεκνοτροφησεν, ει εξενοδοχησεν, ει αγιων ποδας ενιψεν, ει θλιβομενοις επηρκεσεν, ει παντι εργω αγαθω επηκολουθησεν.
en een getuigenis heeft aangaande goede werken: of zij kinderen opvoedde, vreemdelingen gastvrijheid betoonde, voeten van heiligen waste, verdrukten bijstond; [kortom] elk goed werk behartigde.
 
11  νεωτερας δε χηρας παραιτου∙ οταν γαρ καταστρηνιασωσιν του Xριστου, γαμειν θελουσιν,
Maar wijs jongere weduwen af; want wanneer hartstocht hen van de Messias vervreemdt, denken zij nog slechts aan huwen;
 
12  εχουσαι κριμα οτι την πρωτην πιστιν ηθετησαν∙
worden voor schuldig gehouden omdat zij het in hen gestelde vertrouwen beschaamden.
 
13  αμα δε και αργαι μανθανουσιν, περιερχομεναι τας οικιας, ου μονον δε αργαι αλλα και φλυαροι και περιεργοι, λαλουσαι τα μη δεοντα.
Bovendien leren zij ook in ledigheid rond te gaan bij de huizen; doch niet alleen in ledigheid, maar ook als kletstantes en bemoeiallen, sprekend over dingen die geen pas geven.
 
14  βουλομαι ουν νεωτερας γαμειν, τεκνογονειν, οικοδεσποτειν, μηδεμιαν αφορμην διδοναι τω αντικειμενω λοιδοριας χαριν∙
Ik vind dan ook dat jongere vrouwen moeten huwen, kinderen krijgen, het huis besturen; de tegenpartij geen enkele aanleiding tot beschimping gevend.
 
15  ηδη γαρ τινες εξετραπησαν οπισω του Σατανα.
Want sommigen wendden zich al af, de Satan achterna.
 
Het in vers 9 gebruikte werkwoord καταλεγω heeft blijkbaar de betekenis van opschrijven in een lijst; we kunnen daarbij denken aan ons woordcatalogus.
Op zo’n lijst werden in militaire kringen de namen der aangeworven soldaten aangetekend. Binnen een christelijke gemeente bevatte een dergelijke lijst kennelijk de namen van die gemeenteleden welke in een officieel ambt dienden: de opzieners, de dienaren en dienaressen.
In hoofdstuk 3, de vv 10 en 11, had de apostel al aangegeven dat zulke mannen en vrouwen op hun geschiktheid onderzocht moesten worden. Voor dienaressen gold: ernstig, geen lasteraarsters, matig, getrouw in alle dingen.
 
Hier beperkt Paulus zich tot vrouwen die weduwe zijn geworden en ook nu wijst hij op de noodzaak van een gunstig verleden. Nagegaan moest worden of zij: kinderen opvoedde, vreemdelingen [zoals rondreizende evangelisten] gastvrijheid betoonde, voeten van heiligen waste, verdrukten bijstond, en andere heilzame werkzaamheden verrichtte. Febe uit Kenchreeën was blijkbaar zo’n dienares, want Paulus getuigde van haar: Zijzelf verleende aan velen bescherming, ook aan mijzelf (Rm 16:1-2).
 
Als leeftijd noemt hij een ondergrens: Minstens 60 jaar oud!
En daarvoor had hij kennelijk goede redenen, zoals we uit de vv 11 tm 15 kunnen afleiden. De praktijk van het gemeenteleven had hem geleerd dat jeugdige weduwen over het algemeen zich het liefst aan een gezin, een echtgenoot en kinderen wijden. En de geest van inspiratie bevestigde hem in die opvatting; vandaar vers 14 > jongere vrouwen moeten huwen, kinderen krijgen, het huis besturen.
Op het moment van diep verdriet, bij het verlies van een echtgenoot, kan een jonge vrouw wellicht het gevoel hebben om voor de rest van haar leven ‘celibatair’ te willen blijven, maar na enige tijd kan (en meestal ook zal) een dergelijk gevoel voorbij gaan. 
 
Ook voor henzelf was het derhalve niet raadzaam zich te verbinden aan een verplichting die zij later niet ‘waar zouden kunnen maken’. 
In plaats daarvan zouden zij zelfs - omdat zij zich nu eenmaal door die verplichting gebonden voelden - het spoor geheel bijster kunnen raken; zoals Paulus aangeeft: Rondgaan in ledigheid, zich gedragend als kletstantes en bemoeiallen, sprekend over dingen die geen pas geven. Daarbij precies de dingen noemend die wij in onze moderne tijd in ‘soaps’ krijgen voorgeschoteld!
De Satan achterna gaan zou dan ook in deze context de betekenis kunnen hebben dat zulke christelijke vrouwen, door hun onchristelijke gedragingen, Satan (nog) meer gelegenheid bieden zijn ruïneuze invloed in een christengemeenschap te laten gelden.
 
16  ει τις πιστη εχει χηρας, επαρκειτω αυταις, και μη βαρεισθω η εκκλησια, ινα ταις οντως χηραις επαρκεση.
Als een gelovige vrouw weduwen heeft, moet zij die bijstaan; en laat de gemeente er niet mee belast worden, opdat die hén kan bijstaan die werkelijk weduwen zijn.
 
Dit vers lijkt terug te verwijzen naar de vv 4 en 8, waar Paulus benadrukte dat familieleden in de eerste plaats zorg moesten dragen voor een moeder of grootmoeder die weduwe was geworden, zodat de gemeente zich kon beperken tot het bieden van hulp aan weduwen die geheel alleen waren achtergebleven.
Als aanvulling op die leidraad maakt de apostel hier melding van christelijke vrouwen die kennelijk zo bemiddeld waren dat zij meerdere weduwen stoffelijk konden bijstaan. 
 
Gezien de context lijkt Paulus te doelen op vrouwen 
a  die zorg konden dragen voor weduwen die tot de eigen familiekring behoorden, ongeacht hun leeftijd of status in de gemeente (vergelijkweduwen hebben met kinderen of kleinkinderen hebben in vers 4), maar  
b  die zelf het ambt van dienares in de gemeente vervulden.
Vanaf vers 9 was immers steeds sprake geweest van de vraag welke weduwen op de lijst van dienaressen geplaatst konden worden. En ook hierna wijdt de apostel uit over andere ambtsdragers, met name de oudsten.
 
17  Oι καλως προεστωτες πρεσβυτεροι διπλης τιμης αξιουσθωσαν, μαλιστα οι κοπιωντες εν λογω και διδασκαλια∙
De oudsten die op juiste wijze leiding hebben, moet dubbele eer waardig worden geacht, vooral zij die hard werken in woord en onderricht;
 
18  λεγει γαρ η γραφη, Bουν αλοωντα ου φιμωσεις∙ και, Aξιος ο εργατης του μισθου αυτου.
want de Schrift zegt: ‘Een dorsende os zult gij niet muilbanden’, en: ‘De arbeider is zijn loon waard’.
 
Reeds in hoofdstuk 3, de vv 1 tm 7. had Paulus de vereisten voor het opzienersambt gestipuleerd. De opzieners [episkopoi] dienden als een lichaam van oudsten [presbuteroi] in een christengemeenschap. Terloops had Paulus in 4:14 naar hen verwezen als het ‘presbuterium’, het gezamenlijke lichaam van oudsten.
Hier, vanaf vers 17, gaat de apostel dieper in op de verplichtingen die zowel Timotheüs als de overige gemeenteleden ten opzichte van die leidinggevende broeders in de gemeente hadden.
Voor allen gold dat zij gerespecteerd dienden te worden voor hun herderlijke inspanningen die ongetwijfeld om veel inzet van hun zijde vroegen.
 
Paulus spreekt over oι καλως προεστωτες, letterlijk: zij die op voortreffelijke wijze voorstaan, dus goede leiding geven. Met name wijst Paulus op degenen onder hen die zwoegen in woord en leer, daarmee weer terugkomend op de directe aanleiding voor deze Brief: het armzalige onderwijs dat te Efeze werd gegeven door zekere lieden die zich vooral bezig hielden met [joodse] fabels en eindeloze geslachtsregisters.
 
Gedegen onderwijs geven aan een gemeente van geroepen leden van Jezus’ Gemeentelichaam houdt een grote verantwoordelijkheid in. In de Brief aan Titus zou Paulus kort hierna schrijven dat een opziener moet vasthouden aan het naar de [ware] leer betrouwbare woord, opdat hij in staat is zowel door de gezonde leer te bemoedigen als de tegensprekers terecht te wijzen (Tt 1:9).
Maar om tot zulk kwalitatief goed onderwijs te komen moet veel tijd worden gestoken in zorgvuldige voorbereiding en overdenking. De leraar zelf moet zich als eerste uitgebreid verdiepen in datgene wat ‘de gezonde leer’ behelst en zich afvragen in welke vorm ze het meest doeltreffend aan zijn gehoor kan worden overgebracht.
 
Vandaar Paulus’ vermaning om zulke mannen dubbele eer waardig te achten, kennelijk bedoelend hen eventueel ook materieel bij te staan als hun taak in de gemeente hen zodanig in beslag nam dat zij niet bij machte waren om volledig voor de eigen ‘broodwinning’ zorg te dragen.
Een en ander moge blijken uit zijn verwijzing naar twee Bijbelse uitspraken waarmee hij de noodzaak van dubbele eer motiveert:
 
Dt 25:4 > Gij zult een dorsende os niet muilbanden.
Lk 10:7 > Want de arbeider is zijn loon waard. Een uitspraak van Jezus zelf toen hij de 70 uitzond.
 
19  κατα πρεσβυτερου κατηγοριαν μη παραδεχου, εκτος ει μη επι δυο η τριων μαρτυρων.
Aanvaard geen beschuldiging tegen een oudste, tenzij ten overstaan van twee of drie getuigen.
 
20  τους αμαρτανοντας ενωπιον παντων ελεγχε, ινα και οι λοιποι φοβον εχωσιν.
Maar hen die voortgaan te zondigen moet je in tegenwoordigheid van allen terechtwijzen, opdat ook de overigen vrees mogen hebben.
 
21  Διαμαρτυρομαι ενωπιον του θεου και Xριστου Iησου και των εκλεκτων αγγελων, ινα ταυτα φυλαξης χωρις προκριματος, μηδεν ποιων κατα προσκλισιν.
Voor het aangezicht van God en Messias Jezus en de uitverkoren engelen dring ik er ernstig op aan dat je deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, niets doende overeenkomstig vooringenomenheid.
 
Het respect voor de oudsten in een gemeenschap hield voor Timotheüs onder meer in dat hij hen beschermde tegen niet gerechtvaardigde aanklachten, verdachtmakingen, beschuldigingen. Alleen wanneer een aanklacht gegrond bleek te zijn moest hij optreden en gepaste maatregelen nemen. 
Aangezien iemands reputatie en goede naam daarbij in het geding zijn, mocht Timotheüs niet lichtvaardig te werk gaan. Eventuele laakbaarheid moest duidelijk blijken uit onafhankelijke getuigenverklaringen van meerdere gemeenteleden, op z’n minst twee; daarbij steunend op de rechtsregel van Dt 19:15 > Op de verklaring van twee of drie getuigen zal een zaak vaststaan. Jezus, en later ook Paulus, bevestigden de toepassing van die regeling voor NT-tijden (Mt 18:16; 2Ko 13:1). 
 
De apostel gaat niet in op de eventuele zwaarte van een gerechtvaarigde aanklacht. Die zou immers van dermate ernstige aard kunnen zijn dat ontheffing uit het opzienersambt een gepaste maatregel zou zijn. Paulus beperkt zich tot één situatie, welke overigens een diversiteit aan mogelijkheden toelaat: Zij die voortgaan te zondigen… 
Hoe dan ook, van welke aard de zonde ook is, binnen de betrokken christengemeenschap moest elke reden voor onrust worden weggenomen. Hoe? Door die oudste in tegenwoordigheid van de hele gemeente terecht te wijzen.
 
Ook over de wijze waarop die terechtwijzing ingekleed moest worden, weidt Paulus niet uit. Het belangrijkste was dat de gemeente er van bewust werd gemaakt dat tegen misdragingen werd opgetreden. Voor alle andere leden der gemeente moest dat aanleiding zijn om ook zichzelf in ogenschouw te nemen: opdat ook de overigen vrees mogen hebben. Vergelijk Gl 6:1-3 >
 
Broeders, mocht een mens overvallen worden door een misstap, moeten jullie die geestelijk zijn zo iemand in een geest van zachtaardigheid terechtbrengen, ziende op jezelf dat niet ook jij verzocht wordt. Draagt elkaars lasten en vervult aldus de wet van de Messias. Want indien iemand meent iets te zijn terwijl hij niets is bedriegt hij zichzelf.
 
Het is bovendien veelzeggend dat Paulus zijn pupil op het hart bindt om bij dit soort zaken niet bevooroordeeld te werk te gaan. Hij mag zich nooit door vooringenomenheid laten leiden. Hij moet zich namelijk realiseren dat God zelf, maar ook Messias Jezus en de uitverkoren engelen, toezien. Zij allen zijn in hoge mate betrokken bij al het ‘reilen en zeilen’ binnen het wereldomvattende Gemeentelichaam. Zich laten leiden door vooringenomenheid jegens hen die van eeuwigheid bij God in diens voornemen bekend zijn, is derhalve een zeer ernstige zaak. In zijn vrije keuze bestemde hij hen immers in liefde tot zoonschap voor zichzelf (Ef 1:3-8).
 
Blijkbaar ook om die reden maakt Paulus hier, op unieke wijze, melding van de uitverkoren engelen. In 3:16, waar hij het geheimenis der godsvrucht had toegelicht, had hij over Gods Zoon onder meer vastgesteld dat deze, na zijn opstanding, verschenen was aan engelen, maar blijkbaar in de betekenis van 1Pt 3:18-20
 
Weliswaar ter dood gebracht in vlees maar levend gemaakt in geest, waarin hij ook, nadat hij was heengegaan, predikte tot de geesten in verzekerde bewaring, die eens ongehoorzaam waren toen de lankmoedigheid van God ten einde toe afwachtte in Noachs dagen, terwijl men bezig was een ark in gereedheid te brengen.
 
Zie voor een bespreking van de gevallen engelen (Nefilim) enerzijds en de uitverkoren engelen anderzijds, het onderdeel Uitverkoren of gevallen? binnen de Studie De rol der demonen in de eindtijd.
 
22  Xειρας ταχεως μηδενι επιτιθει, μηδε κοινωνει αμαρτιαις αλλοτριαις∙ σεαυτον αγνον τηρει.
 Leg niemand haastig de handen op; heb ook geen deel aan de zonden van anderen; bewaar jezelf eerbaar.
 
23  Mηκετι υδροποτει, αλλα οινω ολιγω χρω δια τον στομαχον και τας πυκνας σου ασθενειας.
Drink niet uitsluitend water, maar gebruik een beetje wijn wegens je maag en je veelvuldige ziektegevallen.
 
24  Tινων ανθρωπων αι αμαρτιαι προδηλοι εισιν, προαγουσαι εις κρισιν, τισιν δε και επακολουθουσιν∙
Van sommige mensen zijn de zonden tevoren openbaar en gaan hun vooruit in het gericht; maar bij anderen komen zij er achteraan.
 
25  ωσαυτως και τα εργα τα καλα προδηλα, και τα αλλως εχοντα κρυβηναι ου δυνανται.
Evenzo zijn ook de goede werken tevoren openbaar en die waarmee het anders gesteld is, kunnen niet verborgen blijven. 
 
Ook deze verzen waarmee hoofdstuk 5 wordt afgesloten hebben alle betrekking op de noodzaak om bij de keuze van oudsten in een gemeenschap gepaste voorzichtigheid te betrachten. Timotheüs moest, om zo te zeggen, niet over ‘één nacht ijs gaan’ bij het opleggen van de handen om een christelijke man in een dergelijk ambt te installeren. Om zichzelf van medeschuldigheid aan andermans zonden te vrijwaren, moesten de in 3:1-7 vermelde vereisten zorgvuldig in acht worden genomen.
 
In vers 3 had de apostel uitdrukkelijk vermeld: Niet verslaafd aan wijn. En in vers 8 had hij voor dienaren dat vereiste met zelfs nog meer nadruk herhaald: Niet verzot op veel wijn. Blijkbaar noodzakelijk met het oog op de toen heersende onmatigheid in drinkgewoonten.
Timotheüs was zich kennelijk al voor ontvangst van Paulus’ Brief van die slechte tendens - ook onder christenen - zeer bewust, en het gevolg daarvan was geweest dat hij het beter had geacht om maar helemaal geen wijn meer te drinken. Om die reden was hij uit principe een υδροποτης geworden, een waterdrinker! Maar in die dagen was water niet bepaald hygiënisch te noemen; vandaar zijn maagklachten en veelvuldige ziektegevallen. Dus moest Paulus hem een tegenovergestelde vermaning geven: Wees jij nu niet weer te overdreven streng voor jezelf!
 
Tenslotte geeft de apostel zijn ‘kind’ de raad om bij de keuze van oudsten geduldig te zijn. Bij sommigen is de zaak weliswaar volkomen duidelijk: Of (a) hun zonden gaan hun vooruit, of (b) hun goede daden zijn voor een ieder volkomen helder. Geen twijfels derhalve hoe hen te beoordelen. Maar bij anderen is een langere periode van observatie wenselijk voordat óf hun ondeugden, óf hun voortreffelijke daden volkomen helder zijn.
Timotheüs kon zich in die kwestie zekerheid verschaffen door zich te spiegelen aan Jezus’ raad: Een stad op een berg kan niet verborgen blijven!Zo is het ook met iemands werken/daden.

Geen opmerkingen: