Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zaterdag 5 april 2014

Filippenzen - Hoofdstuk 2

Filippenzen 2

2. Onderlinge liefde bepleit (2:1-4)

Ει τις ουν παρακλησις εν Χριστω, ει τι παραμυθιον αγαπης, ει τις κοινωνια πνευματος, ει τις σπλαγχνα και οικτιρμοι, πληρωσατε μου την χαραν ινα το αυτο φρονητε, την αυτην αγαπην εχοντες, συμψυχοι, το εν φρονουντες
1-2 Indien dan enige bemoediging in [de] Messias; indien enige vertroosting der liefde; indien enige gemeenschap van de geest; indien enige tedere genegenheden en [uitingen van] mededogen; maakt dan mijn vreugde volledig dat jullie hetzelfde bedenken, dezelfde liefde hebbend, in ziel verenigd, het ene bedenkend, 

Met een opeenhoping van termen geeft de apostel uiting aan zijn gemoedstoestand, blijkbaar met de bedoeling om zijn vermaning van 1:27 kracht bij te zetten: de Filippenzen moeten vaststaan in één geest, één van ziel eendrachtig strijdend voor het geloof van het Evangelie.Ook valt het op dat Paulus het werkwoord inslikt. We zouden kunnen aanvullen: Indien deze dingen bestaan en voor jullie waarde hebben…; dus niet alleen hijzelf jegens hen, maar vooral ook zij ten aanzien van hem, in dat geval kunnen zij zijn vreugde volledig maken. 

In de inleiding, in 1:4, had hij reeds vermeld dat hij zijn smeekbede tot God ten behoeve van hen 
met vreugdeopzond. Maar nu kunnen zij zijn vreugde volledig maken [letterlijk: vullen of vol maken, van een beker; vergelijk Ps 23:5] door eendrachtig te zijn in denken, in liefde, in verlangen.
μηδεν κατ εριθειαν μηδε κατα κενοδοξιαναλλα τη ταπεινοφροσυνη αλληλους ηγουμενοι υπερεχοντας εαυτωνμητα εαυτων εκαστος σκοπουντεςαλλα [καιτα ετερων εκαστοι.

3-4 niets uit twistgierigheid, noch uit ijdele roemzucht, maar elkaar met een nederige gezindheid uitnemender achtend dan zichzelf; terwijl ieder van jullie niet de eigen belangen op het oog heeft, maar iedereen ook die van anderen.
De apostel is zich ervan bewust dat niet alleen in Rome, maar ook overal elders in de gemeenten, partijzucht en persoonlijke ambitie gemakkelijk de kop kunnen opsteken, met funeste gevolgen. Het eensgezinde denken en handelen - waarvan zulk een verpletterende kracht van Godswege kan uitgaan richting de haatdragende tegenstanders - wordt er compleet door tenietgedaan. Vergelijk 1:1727-28.

Om zulke toestanden te vermijden is ware liefde en nederigheid nodig.
De apostel spreekt over 
ταπεινοφροσυνη, wat doelt op het op een nederige wijze denken over zichzelf. Ware ootmoed dus, welke gevoed wordt door het besef van eigen geringheid en volkomen afhankelijkheid van de weergaloos grote God.
Dan is er geen sprake van ijdele, lege roemzucht, helemaal gericht op eigen belangrijkheid, maar veeleer van het hoogachten van de ander; van wederzijds respect. Dat zou pas 
ware vooruitgang en vreugde van het geloof betekenen (1:25).

Een christen mag zeer zeker goed in het oog houden wat tot zijn eigen geestelijk belang dient, mits het niet in botsing komt met dat van anderen. Meer nog, ware liefde brengt hem er ook toe om oog te hebben voor de dingen die kunnen bijdragen tot de goede geestelijke verhouding die anderen, vooral zijn broeders, jegens God en zijn Zoon hebben.
Om zulk een voortreffelijke gezindheid te ontwikkelen is er, behalve liefde, ook een goed inzicht nodig; ondermeer dat men inziet welke slechte vruchten de geest van de wereld, waar eigenbelang helemaal voorop staat, voortbrengt (1Ko 2:12Ef 2:1-31Jh 2:15-17).

τουτο φρονειτε εν υμιν ο και εν Χριστω Ιησουος εν μορφη θεου υπαρχων ουχ αρπαγμον ηγησατο το ειναι ισαθεωαλλα εαυτον εκενωσεν μορφην δουλου λαβωνεν ομοιωματι ανθρωπων γενομενος· και σχηματι ευρεθεις ωςανθρωπος εταπεινωσεν εαυτον γενομενος υπηκοος μεχρι θανατουθανατου δε σταυρου.

5-8 Laat die denkwijze in jullie zijn welke ook in Messias Jezus [was], die, bestaande in gestalte Gods, geen roof overwoog gelijk te zijn aan God, maar zichzelf ontledigde, gestalte van een slaaf aangenomen hebbend, geworden in gelijkheid der mensen. En in uiterlijk als mens bevonden, zichzelf vernederde, gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood der martelpaal.
Hoewel dit deel van de Brief in theologisch opzicht zeker het belangrijkste is, moeten we het in de eerste plaats toch zien in het licht van wat direct vooraf is gegaan. De apostel is eropuit de Messias te presenteren als het voorbeeld bij uitstek van nederige dienstbaarheid, iemand die nimmer aan eigen belang dacht maar juist dat van anderen zocht.
In plaats dat hij ambitieus zinde op een nog hogere positie dan waarin hij in zijn pre-existentie reeds verkeerde - een bestaan in heerlijkheid naast God als diens evenbeeld - toonde hij zijn nederige gezindheid in de bereidheid zich van al die goddelijke heerlijkheid te ontdoen teneinde dienstbaar te worden aan een verloren mensheid op aarde (Jh 17:5).

Terwijl de Satan in de Hof van Eden God trachtte te beroven van zijn positie als de Allerhoogste, aan wie alleen gehoorzame aanbidding toekomt, en ook het eerste mensenpaar zich liet verleiden om gelijk aan God te willen zijn, heeft de voormenselijke Jezus zelfs nooit zulk een gedachte bij zich laten opkomen. Vergelijk Js 14:12-14 en Ez 28:11-15. Zie ook Gn 3:5-6.

Hoewel alle dingen niet alleen door hem, maar ook tot hem zijn geschapen, dat wil zeggen als erfenis voor hem bestemd, heeft hij de gedachte om dan ook maar de positie van God over te nemen als weerzinwekkend verworpen (Ks 1:15-17;
Rm 8:17Hb 1:3).

Zeker, 
hijzelf heeft in alle dingen de voorrang gekregen, omdat het heel de Volheid goeddacht in hem te wonen.Tegelijkertijd is hij er diep van doordrongen dat dit alles in Gods oorspronkelijke voornemen met hem bedoeld is omdoor hem alle dingen geheel tot hem te verzoenen, vrede gemaakt hebbend door het bloed van zijn martelpaal, door hem, hetzij de dingen op de aarde, hetzij de dingen in de hemelen (Ef 3:11Ks 1:15-20).

Uit de verwijzingen naar de Efeze- en Kolossenzen Brieven, die enige tijd aan het schrijven van de Filippenzenbrief voorafgingen, kunnen wij concluderen dat Paulus hier geen nieuwe details toevoegt wat betreft de positie die de Zoon in zijn voormenselijk bestaan bij God innam.
Wat aanvullend is zijn de dingen die de apostel hier onthult omtrent het denken van die Zoon: zijn nederige gezindheid, zijn bereidheid om zijn hemelse heerlijkheid als co-schepper af te leggen teneinde de slaafgestalte op aarde aan te nemen. Dat wil zeggen: zich te schikken in de situatie die kenmerkend is voor de mens, een geheel van God afhankelijk en gebonden wezen.
Paulus had dit onder verlichting van de geest al eerder gesignaleerd:

Jullie kennen immers de liefderijke gunst van onze Heer Jezus Messias, dat hij omwille van jullie arm werd, terwijl hij rijk was, opdat jullie door diens armoede rijk zouden worden.
(2Ko 8:9)
De hemelse hoven verlaten en daarmee het genieten van de vertrouwelijke omgang met God opgeven, was op zichzelf al een buitengewone liefdedaad, maar de Zoon ging nog verder in zijn bereidheid zich geheel weg te cijferen: vervolgens werd hij ook gehoorzaam tot de dood, ja, de dood der martelpaal.
διο και ο θεος αυτον υπερυψωσεν και εχαρισατο αυτω το ονομα το υπερ παν ονομαινα εν τω ονοματι Ιησου πανγονυ καμψη επουρανιων και επιγειων και καταχθονιωνκαι πασα γλωσσα εξομολογησηται οτι κυριος ΙησουςΧριστος εις δοξαν θεου πατρος.

 
9-11 Daarom ook verhief God hem hoog en gaf hem goedgunstig de naam die boven elke naam is, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zou buigen van hen die in de hemel en van hen die op de aarde en van hen die onderaards zijn, en elke tong openlijk zou belijden: Jezus Messias is Heer, tot heerlijkheid van God de Vader.
Daarom ook verhief God hem hoog…De grenzeloze vernedering van zijn Zoon is voor God aanleiding geworden hem ook uitermate te verhogen.
Op de avond voor zijn dood, toen hij op aarde Gods werk voor hem had voleindigd, had de Zoon de Vader gesmeekt hem opnieuw naast Zichzelf te verheerlijken met de heerlijkheid die hij naast hem had genoten in zijn pre-existentie (Jh 17:4-5). 

Maar God ging verder dan dit verzoek; hij kende zijn Zoon in zijn gunst een nieuwe positie, of waardigheid (naam) toe, welke verheven zou zijn boven de waardigheid van wie maar ook. Voortaan zouden al Gods schepselen in hun verhouding tot en benadering van de Vader de Zoon als hun Heer moeten erkennen. Slechts op die basis zouden zij tot Gods heerlijkheid kunnen strekken.
Uit Op 5:11-14 kunnen we de conclusie trekken dat de hemel dit precies zo begrepen heeft:

En ik zag en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon en de Levende wezens en de Oudsten, en hun aantal was myriaden van myriaden en duizenden van duizenden, zeggend met een luide stem: Het Lam dat geslacht is, is waardig de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging te ontvangen. En al het geschapene dat in de hemel en op de aarde en beneden de aarde en op de zee is, en alle dingen in hen, hoorde ik zeggen: Aan hem die op de troon is gezeten en aan het Lam [zij] de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheid. En de vier Levende wezens zeiden: Amen; en de Oudsten vielen neer en brachten hulde.
Tijdens zijn dienst op aarde bleek Jezus reeds met die bedoeling van de Vader bekend te zijn. Blijkbaar was dit vanaf het prilste begin een belangrijk aspect van diens voornemen met zijn Eniggeboren Zoon:
Jullie hebben nu verdriet, maar ik zal jullie terugzien, en dan zul je blij zijn, en niemand zal je je vreugde afnemen. Dan hoeven jullie mij niets meer te vragen. Maar ik verzeker jullie: wat je de Vader ook vraagt in mijn naam – hij zal het je geven. Tot nu toe hebben jullie niets in mijn naam gevraagd, maar vraag het en je zult het ontvangen. Dan zal je vreugde volmaakt zijn.
(Jh 16:22-24; nbv)
En van hen die onderaards zijn…Onder verlichting van de geest ziet de apostel reeds vooruit naar de algemene opstanding.
Ook alle opgewekte doden die in het Millenniumkoninkrijk voor de Grote Witte Troon verschijnen, 
de groten en de kleinen - mensen van alle rangen en standen waaruit de wereldbevolking eens bestond - zullen de positie van de Zoon moeten erkennen. Alleen op die basis kan hun opstanding tot blijvend leven leiden en zullen hun namen worden bijgeschreven in de boekrol des levens (Op 20:11-15).
Eerder had de apostel in Rm 14:9 dienaangaande geschreven:

Want daartoe stierf [de] Messias en kwam hij tot leven, dat hij zowel over doden als levenden Heer zou zijn.
Ωστεαγαπητοι μουκαθως παντοτε υπηκουσατεμη ως εν τη παρουσια μου μονον αλλα νυν πολλω μαλλον εν τηαπουσια μουμετα φοβου και τρομου την εαυτων σωτηριαν κατεργαζεσθε· θεος γαρ εστιν ο ενεργων εν υμιν καιτο θελειν και το ενεργειν υπερ της ευδοκιαςπαντα ποιειτε χωρις γογγυσμων και διαλογισμων,

12-14 Welnu dan, mijn geliefden, gelijk jullie altijd gehoorzaamden, niet alleen zoals in mijn aanwezigheid, maar nu des te meer in mijn afwezigheid, bewerkt met vrees en beven de eigen redding; want het is God die in jullie werkt, zowel het willen als het werken, omwille van het welbehagen. Doet alles zonder morren en afwegingen,
De apostel gaat ertoe over conclusies te verbinden aan al wat voorafging vanaf Fp 1:27, waar hij reeds begonnen was zijn lezers te vermanen tot het volgen van een levenswandel die voor hemelburgers van het koninkrijk Gods passend is. Dat Paulus ook zelf terugdenkt aan dat deel van zijn Brief, blijkt uit het feit dat hij opnieuw melding maakt van zijn aan-, respectievelijk zijn afwezigheid.
Wat hij aan de Filippenzen wil overbrengen is de gedachte dat het feitelijk geen verschil dient te maken of hij bij hen in persoon tegenwoordig is of zich ver van hen vandaan ophoudt. Zowel voorheen als nu is de geest van God in hen werkzaam.

Dat geschiedt op grond van zijn voornemen dat hij reeds in een heel ver verleden in de Messias opvatte, een overallplan waarin hij veel behagen schept (Ef 1:93:11).
Het is namelijk Gods bedoeling voor hen, en vanzelfsprekend voor alle leden van Jezus’ Gemeentelichaam, dat zij binnen de zaak die God in de wereld heeft de voor hen bestemde taak vervullen: hun persoonlijke 
deelname aan het Evangelie, wat ondermeer inhoudt het Woord zonder vrees te durven spreken, dat wil zeggen de verkondiging van de Messias. In verband daarmee was God een goed werk in hen begonnen dat hij pas beëindigt wanneer de Dag van de Messias aanbreekt (Fp 1:5-6, 14-17).

God in die taak gehoorzamen zou feitelijk een vanzelfsprekende zaak voor hen moeten zijn, in het geheel niet afhankelijk van Paulus’ verblijf onder hen. Maar nu hij niet in staat is om bij hen te zijn, zou het gemakkelijk kunnen gebeuren dat sommigen onder hen een en ander ter discussie stellen. Als er niet direct een persoon in de buurt is van wie men erkent dat hij opzicht mag uitoefenen, zijn mensen namelijk snel geneigd hun toewijzing met minder ernst en/of toewijding op te vatten.
Weliswaar begrijpelijk, maar toch een verkeerde instelling, zeker voor een christen. Want in hem werkt immers God zelf. Zijn geest in ons bevordert niet alleen het willen arbeiden voor zijn zaak, maar ook het verrichten van die arbeid. Alle eventueel gemopper en het aanvoeren van bedenkingen daarover zou bijgevolg tegen God zelf ingaan en de invloed van zijn geest in ons leven belemmeren.

Dat is niet de manier waarop een christen de eigen redding moet bewerken, dat wil zeggen gewillig samenwerken met onze Vader God die 
ons tevoren tot zoonschap voor zichzelf bestemde, door Jezus Messias, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof der heerlijkheid van zijn liefderijke gunst, waarmee hij ons in de Geliefde begunstigde (Ef 1:4-6).

Paulus voelt in het geheel geen sympathie voor een formalistische wijze van geloofsbeleving, waarin mensen niets willen weten van geestelijke vooruitgang door strijd. Dat bleek al uit zijn vermaning in Fp 1:27-30. Hij dringt bij een ieder van ons juist aan op grote inzet en betrokkenheid; vandaar de termen vrees (eerbied; ontzag) en beven(siddering) ten aanzien van de grote God. En niemand anders dan Gods eigen Zoon is daarin ons voorbeeld. Deze ontledigde zichzelf door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. Vervolgens vernederde hij zich nog dieper en onderwierp zich in gehoorzaamheid aan zijn Vader aan de dood der martelpaal. Wij worden aangemoedigd tot het koesteren van dezelfde gezindheid (Fp 2:5-8).
ινα γενησθε αμεμπτοι και ακεραιοιτεκνα θεου αμωμα μεσον γενεας σκολιας και διεστραμμενηςεν οις φαινεσθεως φωστηρες εν κοσμωλογον ζωης επεχοντεςεις καυχημα εμοι εις ημεραν Χριστουοτι ουκ εις κενον εδραμονουδε εις κενον εκοπιασα.

15-16 opdat jullie onberispelijk en ongeschonden mogen worden, onbesproken kinderen van God te midden van een krom en verdraaid geslacht, onder wie jullie schijnen als lichtbronnen in de wereld, acht gevend op het woord des levens, mij een reden tot roem in de dag van [de] Messias, dat ik niet tevergeefs liep, noch tevergeefs me inspande.
Omdat God zelf door zijn geest in ons werkzaam is en daarom feitelijk Degene is die alles tot stand brengt in ons aandeel aan het Evangelie, zou het heel verkeerd zijn een tegendraadse houding aan de dag te leggen (Ef 2:8-10).
Maar de apostel noemt nog een reden om 
alles zonder morren en [het maken van] afwegingen te doen: alléén in dat geval zullen wij ons als Gods kinderen gunstig onderscheiden van de bedorvenheid van het ons omringende Heidendom. Weliswaar als mensen die te allen tijde te kampen hebben met de inherente Adamitische natuur, maar die dankzij Gods gunst en de kracht van zijn geest in hun leven, vrij kunnen blijven van alle onzuiverheid, corruptheid en immoraliteit waarvan de scheefgegroeide mensenwereld doortrokken is. Vergelijk Dt 32:4-5.

Slechts ook in die situatie kunnen wij iets betekenen voor de mensen binnen die wereld, doordat wij het licht van het Evangelie naar hen uitstralen. De apostel verwijst naar zulke lichtbronnen als de sterren, die vanwege hun vaste positie aan het firmament de mens ten dienste staan om te midden van duisternis zijn weg te vinden.
Om zelf ook zulke lichtgevers te zijn is het zaak dat wijzelf in de eerste plaats krachtig steunen op het Evangelie. Dat immers heeft levengevende kracht voor allen die geloof stellen in de persoon die daarin centraal staat, Gods Zoon de Messias. We moeten dus nooit eigen ideeën propageren; daarbij zal niemand ook maar enige baat hebben, maar veeleer stevig vasthouden aan wat God spreekt, en anderen behulpzaam zijn hetzelfde te doen. Alleen het Woord des levens is een veilig baken (Mt 5:14).

Paulus ziet, zoals bijvoorbeeld ook het geval is in 1Th 2:19-20, vooruit naar Jezus’ paroesie.
Wanneer wij, Heidenchristenen, gehoor geven aan al zijn vermaning, zal hij, de Heidenapostel, op de Dag van Messias Jezus met grote vreugde kunnen terugzien op al zijn (dikwijls moeizame) arbeid. Zijn lopen en zwoegen zal dan blijken alle moeite waard te zijn geweest.

αλλα ει και σπενδομαι επι τη θυσια και λειτουργια της πιστεως υμων χαιρω και συγχαιρω πασιν υμιν το δε αυτο καιυμεις χαιρετε και συγχαιρετε μοι
17-18 Maar zelfs wanneer ik als drankoffer word uitgegoten op het slachtoffer en openbare dienst van jullie geloof, verheug ik mij en verheug ik mij tezamen met jullie allen. Jullie echter evenzo: verheugt je en verheugt je tezamen met mij.
In de vv 14-16 had Paulus zijn leven getekend als een loopbaan van grote inspanningen, ja, van zwoegen ten behoeve van zijn lezers en alle andere christenen die hij had bijgestaan. Maar wanneer als resultaat daarvan zij zich ware kinderen van God zouden betonen, geestelijk licht uitstralend te midden van een verloren mensheid, dan was al zijn gezwoeg de moeite waard gebleken en zou hij bij de paroesie met vreugde kunnen terugblikken op zijn geestelijke strijd.
En een eventuele voortijdige dood door executie, als uitkomst van zijn naderend proces, zou daarin geen verandering brengen.

In dat geval - een gewelddadige dood als gevolg van religieuze verdrukking - mocht hij het vergieten van zijn bloed bezien in het perspectief van de vroegere offerdienst bij de Tabernakel.
In combinatie met de meeste andere offers werden ook de zogeheten drank- of plengoffers aangeboden die in de vorm van wijn op het altaar werden uitgegoten.
In Nm 15:8-11 (wv78) lezen wij daarover het volgende:

Wanneer gij aan Jahwe een rund als brandoffer of als slachtoffer brengt ter vervulling van een gelofte of om een andere reden, dan moet men bij het rund een meeloffer van drie issaron aanbieden, aangemaakt met een halve hin olie en een plengoffer van een halve hin wijn. Dan is het een geurige gave die Jahwe behaagt. Zo moet er gedaan worden bij elke stier, bij elke ram, bij elk stuk kleinvee, schaap of geit.

Bij Paulus wordt het drank- of plengoffer beeldspraak, om uitdrukking te geven aan zijn bereidheid zich volledig ten behoeve van zijn medechristenen te geven. Uit de frase wanneer ik als drankoffer word uitgegoten op het slachtoffer en [de] openbare dienst van jullie geloof wordt gewoonlijk, en niet onterecht, het volgende afgeleid: 
• Slachtoffer en openbare dienst hebben één gemeenschappelijk artikel, het bepaalde lidwoord τηdat dus niet vóór openbare dienst wordt herhaald. In het Nederlands leidt dit tot een onregelmatigheid omdat openbare dienst de vereist en niet het zoals bij slachtoffer het geval is. 

• Bij een eventueel sterven zou Paulus dus als plengoffer uitgegoten worden op zowel het slachtoffer als op de openbare dienst.
 Die beide, slachtoffer en openbare dienst, zijn het produkt van jullie geloof, d.i. van het geloof der Filippenzen. Die wijze van toepassing door de apostel brengt met zich mee dat de Filippenzen die twee zaken als een uitdrukking van hun geloof naar het ‘altaar’ brengen om het daarop aan God aan te bieden; een vorm van priesterlijke dienst. 
Omdat de twee zo nauw met elkaar verbonden zijn hebben sommige, vrijere Bijbelvertalingen ze tot één term samengevoegd: Maar ook al wordt mijn bloed geplengd bij de offerdienst van uw geloof… (wv).
 Aangezien de Filippenzen het geloof en daarmee hun redding door Paulus’ bemiddeling ontvingen, en hij vervolgens (bij zijn overlijden) zijn bloed als een plengoffer op het altaar zou voegen bij de offerdienst van hun geloof, is hij ook degene die in de eerste plaats in de hele situatie optreedt in een priesterlijke hoedanigheid. Hij is dan vooral de tussenpersoon die alles wat zich op het altaar bevindt aan God aanbiedt. 
Dit alles in aanmerking genomen is er volgens de apostel dan ook geen reden tot treuren. Bezien vanuit dit verheven perspectief is er veeleer reden om zich te verheugen, de apostel met hen en zij met de apostel.

Een alternatieve opvatting is dat Paulus bij zijn dood als een plengoffer op het altaar gevoegd zou worden bij het slachtoffer dat de Messias zelf bracht, doch ook bij de openbare dienst van jullie geloof, d.i. het slachtoffer van lof dat christenen brengen wanneer zij in geloof uiting geven aan de inhoud van het Evangelie, het pakket van geloofswaarheden omtrent de Messias. Vergelijk Hb 13:10-16
Aangezien de dierlijke offers typologisch waren voor Jezus’ eigen offer is ook die uitleg niet onwaarschijnlijk. 
Hoe dan ook, in beide gevallen gebruikte Paulus het drankoffer als beeldspraak om uitdrukking te geven aan zijn bereidheid zich volledig op te offeren ten behoeve van zijn medechristenen.

In een stad als Filippi moet men zeer bekend zijn geweest met de zogenaamde libaties, drankoffers die vrome Hellenen aan een godheid opdroegen. Precies zoals zij een deel van de dieren welke zij voor het eigen levensonderhoud doodden, aan de goden ten offer brachten, plengden zij op dezelfde wijze tot eer van de godheid een gedeelte van de drank waarvan men dronk. Soms vormde de libatie alleen het hele offergebeuren. 
De gebeden die men tot de goden richtte alvorens men tot een belangrijke actie overging, bijvoorbeeld bij het uitvaren van een oorlogsvloot, werden vaak ondersteund door afzonderlijke libaties. 
Volgens Gn 35:14-15 stortte Jakob een drankoffer uit op de stenen zuil die hij te Bethel oprichtte nadat God persoonlijk daar tot hem had gesproken.

Hoewel deze eerste gevangenschap niet met Paulus’ dood is geëindigd, was dat wel het geval toen hij enkele jaren hierna opnieuw gevangen werd gezet. Kort voor zijn dood schreef hij toen aan Timotheüs:
Want ik word reeds als een drankoffer uitgegoten en de [bestemde] tijd van mijn losmaking is aanstaande. De voortreffelijke strijd heb ik gestreden; de wedloop heb ik volbracht; het geloof heb ik bewaard. Voorts ligt voor mij gereed de krans der gerechtigheid, waarmee de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij in die dag zal vergelden; echter niet alleen mij, maar ook allen die zijn manifestatie hebben liefgehad.
(2Tm 4:6-8)


Eλπιζω δε εν κυριω Ιησου Τιμοθεον ταχεως πεμψαι υμιν, ινα καγω ευψυχω γνους τα περι υμωνουδενα γαρ εχωισοψυχον οστις γνησιως τα περι υμων μεριμνησειοι παντες γαρ τα εαυτων ζητουσινου τα Ιησου Χριστουτην δεδοκιμην αυτου γινωσκετεοτι ως πατρι τεκνον συν εμοι εδουλευσεν εις το ευαγγελιοντουτον μεν ουν ελπιζωπεμψαι ως αν αφιδω τα περι εμε εξαυτης∙ πεποιθα δε εν κυριω οτι και αυτος ταχεως ελευσομαι.

 19-24 Maar ik hoop in de Heer Jezus Timotheüs spoedig tot jullie te zenden, opdat ook ik welgemoed mag zijn als ik jullie omstandigheden te weten ben gekomen. Want ik heb niemand van gelijke gezindheid die echt zorg zal dragen voor jullie zaken, want allen zoeken hun eigen belangen, niet die van Jezus Messias. Maar jullie kennen zijn beproefde trouw, dat hij samen met mij in het Evangelie diende, zoals een kind met een vader. Deze hoop ik dus te zenden, zodra ik mijn zaken overzie. Maar ik ben vol vertrouwen in de Heer dat ik ook zelf spoedig zal komen.
Paulus mag dan wel in gevangenschap verkeren, hij zit niet bij de pakken neer. Vol vertrouwen in de Heer maakt hij plannen voor de naaste toekomst, maar hij realiseert zich daarbij ook dat alles afhangt van de manier waarop zijn naderend proces zal verlopen. Pas bij een gunstige afloop zal hij zijn dierbare medewerker Timotheüs naar hen toe zenden. Zijn hoop om dat inderdaad te kunnen doen berust op zijn gemeenschap met de Heer die over de macht beschikt zijn verlangen te verwezenlijken: opgebeurd worden door gunstige berichten vanuit Filippi.
Want ik heb niemand van gelijke gezindheid…
Uit het verband blijkt dat deze visie van de apostel alleen betrekking heeft op degenen die voor de eventuele reis naar Filippi in aanmerking kwamen. Kennelijk was alleen Timotheüs daartoe bereid. Welke verontschuldigingen de anderen van zijn naaste medewerkers hebben aangevoerd, weten wij niet, maar Paulus onderscheidt wel dat zij hun eigen belangen boven de zaak van de Messias stellen. 

Waarschijnlijk moeten we in deze kwestie niet denken aan hen van wie de groeten in Ks 4:10-14 werden overgebracht, aangezien 
a er aan het einde van de Filippenzenbrief geen namen worden genoemd, en 
b omdat we met deze Brief verder in de tijd zijn en genoemde personen kennelijk niet meer in zijn nabijheid verkeren.
Αναγκαιον δε ηγησαμην Επαφροδιτον τον αδελφον και συνεργον και συστρατιωτην μουυμων δε αποστολον καιλειτουργον της χρειας μουπεμψαι προς υμαςεπειδη επιποθων ην παντας υμαςκαι αδημονων διοτι ηκουσατε οτιησθενησεν. και γαρ ησθενησεν παραπλησιον θανατω∙ αλλα ο θεος ηλεησεν αυτονουκ αυτον δε μονον αλλα καιεμεινα μη λυπην επι λυπην σχωσπουδαιοτερως ουν επεμψα αυτον ινα ιδοντες αυτον παλιν χαρητε καγωαλυποτερος ωπροσδεχεσθε ουν αυτον εν κυριω μετα πασης χαραςκαι τους τοιουτους εντιμους εχετεοτι δια τοεργον Χριστου μεχρι θανατου ηγγισενπαραβολευσαμενος τη ψυχη ινα αναπληρωση το υμων υστερημα της προςμε λειτουργιας.

25-30 Maar ik achtte het noodzakelijk Epafroditus, mijn broeder en medearbeider en medestrijder, maar jullie afgevaardigde en verzorger van mijn behoefte, naar jullie toe te zenden, aangezien hij verlangend was naar jullie allen en zich zorgen maakte omdat jullie gehoord hadden dat hij ziek was. Want hij is ook ziek geweest, de dood nabij, maar God was hem barmhartig, doch niet alleen hem maar ook mij, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben. Daarom zond ik hem met des te meer spoed, opdat jullie, als jullie hem weerzien, je moogt verheugen en ik minder bedroefd ben. Ontvangt hem dan in de Heer met alle vreugde en houdt zulke mannen in ere; want wegens het werk van [de] Messias was hij de dood nabij, doordat hij zijn ziel riskeerde om aan te vullen wat aan jullie verzorging jegens mij ontbrak.
Dit verslag over Epafroditus verklaart zichzelf. Een enkele kanttekening wellicht:
Als gezant [letterlijk: apostel] van de gemeente Filippi, was hij naar Rome vertrokken om namens de gemeente Paulus bij te staan. Gezien de situatie waarin deze nu verkeerde - in afwachting van zijn proces overgeplaatst naar het Pretorium voor een striktere vorm van gevangenschap - was zijn missie niet zonder gevaar. Kennelijk heeft hij zijn leven daarbij in de waagschaal gesteld.
Bovendien werd hij tijdens zijn verblijf in Rome ziek, zelfs op de rand van de dood. Toen het thuisfront daarover hoorde informeerden de Filippenzen daarop bezorgd naar hem.

Aangezien Epafroditus kennelijk last had van heimwee deed het hem geen goed te horen dat men zich te Filippi zorgen om hem maakte. Dus achtte Paulus het raadzaam hem direct na zijn herstel terug te sturen; dan kon hij ook meteen deze Brief aan de gemeente overbrengen.
Het valt verder op dat Paulus zorgvuldig formuleert. Er lijkt hem alles aan gelegen te zijn Epafroditus in een zo gunstig mogelijk licht te plaatsen; men zou het misschien vreemd kunnen vinden dat hij eerder terugkeerde dan verwacht was. 


Maar daarover moest geen misverstand ontstaan: Epafroditus had de apostel voortreffelijk namens hen gediend, alsbroeder, medearbeider en medestrijder; beslist eretitels. En ook het thuisfront werd aangemoedigd zulke mensen als hij in ere te houden. Met een dergelijke aanbeveling was er dus alle reden Epafroditus hartelijk te verwelkomen, ja, hem te ontvangen in de Heer; dat wil zeggen zoals hun verhouding tot de Heer Jezus Messias dat vorderde. 

Geen opmerkingen: