Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

dinsdag 9 juli 2013

De Tweede Korinthebrief - Hoofdstuk 9

1   Περι μεν γαρ της διακονιας της εις τους αγιους περισσον μοι εστιν το γραφειν υμιν,
Want het is voor mij overbodig jullie te schrijven over het dienstbetoon aan de heiligen.
2   οιδα γαρ την προθυμιαν υμων ην υπερ υμων καυχωμαι Mακεδοσιν οτι Aχαια παρεσκευασται απο περυσι, και το υμων ζηλος ηρεθισεν τους πλειονας.
Want ik ken jullie bereidwilligheid, waarover ik jullie roem bij de Macedoniërs, dat Achaje een jaar geleden gereed was. En jullie ijver stak de meesten aan.
3   επεμψα δε τους αδελφους, ινα μη το καυχημα ημων το υπερ υμων κενωθη εν τω μερει τουτω, ινα καθως ελεγον παρεσκευασμενοι ητε,
Maar ik zond de broeders opdat ons roemen over jullie in dit opzicht niet ijdel zou blijken, opdat jullie – zoals ik steeds zei – gereed zouden zijn;
4   μη πως εαν ελθωσιν συν εμοι Mακεδονες και ευρωσιν υμας απαρασκευαστους καταισχυνθωμεν ημεις, ινα μη λεγω υμεις, εν τη υποστασει ταυτη.
opdat wij niet misschien – om niet te zeggen jullie – beschaamd worden gemaakt in deze verzekering wanneer er Macedoniërs met mij mee zouden komen en zij jullie niet gereed vinden. 
5   αναγκαιον ουν ηγησαμην παρακαλεσαι τους αδελφους ινα προελθωσιν εις υμας και προκαταρτισωσιν την προεπηγγελμενην ευλογιαν υμων, ταυτην ετοιμην ειναι ουτως ως ευλογιαν και μη ως πλεονεξιαν.
Daarom achtte ik het noozakelijk de broeders aan te sporen dat zij eerst naar jullie toe zouden gaan en de eerder door jullie toegezegde zegen vóóraf in gereedheid te brengen, zodat deze als zegen gereed ligt en niet als afgedwongen.
Kennelijk verkeerde Paulus destijds met betrekking tot zijn Korinthische broeders in een delicate situatie; enerzijds had hij tegenover de Macedonische gemeenten met roem gesproken over hun vrijgevigheid, anderzijds moet hij schoorvoetend toegeven dat hijzelf eigenlijk geen grote verwachtigen koestert omtrent de inzameling te Korinthe.
Vandaar dat hij het noodzakelijk had geacht om Titus met de broeders vooruit te zenden, zodat door hun invloed de collecte - door Paulus als 'zegen' [ευλογια] betiteld - klaar zou liggen wanneer Paulus zelf met zijn gezelschap te Korinthe zou arriveren. Zou dat niet het geval zijn dan zouden zowel hijzelf als de Korinthiers beschaamd staan.
Daarnaast zou de tijd voor spontaan geven dan voorbij zijn en zou het er veel van weghebben dat hun 'zegen' te elfder ure moest worden afgedwongen; een soort afgeperste 'gave' derhalve en een beschamende vertoning!
Het gebruikte woord is πλεονεξια dat feitelijk meer willen hebben [hebzucht] betekent.
6   Tουτο δε, ο σπειρων φειδομενως φειδομενως και θερισει, και ο σπειρων επ ευλογιαις επ ευλογιαις και θερισει.
Dit nu [bedoel ik]: Wie spaarzaam zaait zal ook spaarzaam oogsten; en wie zegenrijk zaait, zal ook zegenrijk oogsten.
7   εκαστος καθως προηρηται τη καρδια, μη εκ λυπης η εξ αναγκης, ιλαρον γαρ δοτην αγαπα ο θεος.
Een ieder zoals hij in het hart voornemens is, niet met leedwezen of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief.
8   δυνατει δε ο θεος πασαν χαριν περισσευσαι εις υμας, ινα εν παντι παντοτε πασαν αυταρκειαν εχοντες περισσευητε εις παν εργον αγαθον,
God is namelijk bij machte elke genadegave overvloedig te maken voor jullie, zodat jullie te allen tijde, in elk opzicht van al het nodige voorzien, overvloedig kunnen zijn in elk goed werk.
9   καθως γεγραπται,
Eσκορπισεν, εδωκεν τοις πενησιν,
η δικαιοσυνη αυτου μενει εις τον αιωνα.
Gelijk geschreven staat:  
Hij strooide uit, hij gaf aan de behoeftigen;
zijn rechtvaardigheid blijft tot in eeuwigheid.
Na de zending van de broeders toegelicht te hebben, beveelt de apostel nu de inzameling warm aan bij de Korinthiërs en niet karig te zijn. De situatie is namelijk vergelijkbaar met een landbouwer; slechts wanneer hij overvloedig -  letterlijk in zegeningen – zaait kan hij een rijke oogst verwachten. Paulus kan gedacht hebben aan een woord van de Heer zelf die in de Bergrede over milddadigheid dit zei:
Geeft en jullie zal gegeven worden: een gunstige, aangedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in jullie schoot geven; want met de maat waarmee gij meet, zal jullie weer toegemeten worden. 
Of misschien ook aan de spreuk: Er zijn er die mild uitdelen en nog meer verkrijgen (Sp 11:24). Het is zowel een kwestie van het hart als een persoonlijke zaak; niemand mag daarin gedwongen worden. In plaats dat hij zijn broeders een schuldgevoel aanpraat wijst Paulus liever op de oneindig rijke en machtige God die er voor kan zorgen dat een christen die blijmoedig uitdeelt ook zelf nog altijd volop heeft. Hij verwijst naar Psalm 112:9 >>  Hij [de Israëliet die Jahweh vreest] deelt uit, hij geeft aan de armen, zijn gerechtigheid houdt voor immer stand.
10  ο δε επιχορηγων σπορον τω σπειροντι και αρτον εις βρωσιν χορηγησει και πληθυνει τον σπορον υμων και αυξησει τα γενηματα της δικαιοσυνης υμων∙
Hij nu die zaad verschaft aan de zaaier en brood tot voedsel, zal in voldoende mate verschaffen en jullie zaaigoed doen toenemen en hij zal de vruchten van jullie rechtvaardigheid vermeerderen;
11  εν παντι πλουτιζομενοι εις πασαν απλοτητα, ητις κατεργαζεται δι ημων ευχαριστιαν τω θεω ―
in elk opzicht verrijkt tot alle vrijgevigheid, welke door ons een dankzegging aan God teweegbrengt.
God zelf is een en al vrijgevigheid. Elk seizoen geeft hij de landman ruimschoots zaaigoed en brood om zichzelf te voeden en dat beginsel geldt ook de christelijke gever die van zijn geestelijke rijkdommen rijkelijk uitdeelt aan anderen. Op zijn beurt wordt hij door God in alle opzichten verrijkt zodat er geen einde hoeft te komen aan zijn vrijgevigheid.
De beginselen namelijk die voor de landbouwer gelden, gaan ook op in geestelijke zin. Prozaïsch verwoord: De kosten gaan uit voor de baat. Binnen het koninkrijk van God is geven een investering waaruit een oogst voortkomt, bestaande uit een zegen voor anderen en een heerlijkheid jegens God naar wie de dank van velen uitgaat voor al de zegen die zij ontvingen.
Volgens Paulus zou Jezus het beginsel dat hierbij aan de orde is aldus verwoord hebben: Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen (Hn 20:35).
12  οτι η διακονια της λειτουργιας ταυτης ου μονον εστιν προσαναπληρουσα τα υστερηματα των αγιων, αλλα και περισσευουσα δια πολλων ευχαριστιων τω θεω ―
Want de bediening van deze openbare dienst voorziet niet alleen in de tekorten der heiligen, maar is ook overvloedig door veel dankzeggingen aan God,
13  δια της δοκιμης της διακονιας ταυτης δοξαζοντες τον θεον επι τη υποταγη της ομολογιας υμων εις το ευαγγελιον του Xριστου και απλοτητι της κοινωνιας εις αυτους και εις παντας,
aangezien zij door het bewijs van dit dienstbetoon God verheerlijken vanwege jullie onderdanige belijdenis aan het Evangelie van de Messias en jullie edelmoedige blijk van saamhorigheid jegens hen en jegens allen.
14  και αυτων δεησει υπερ υμων επιποθουντων υμας δια την υπερβαλλουσαν χαριν του θεου εφ υμιν.
En in hun smeking voor jullie verlangen zij vurig naar jullie vanwege de allesovertreffende liefderijke gunst van God over jullie.
15  χαρις τω θεω επι τη ανεκδιηγητω αυτου δωρεα.
God zij dank voor zijn onuitsprekelijke gave!
Paulus noemt de dienst van de inzameling voor de heiligen een λειτουργια, een term waarmee in Lk 1:23 de tempeldienst van de priester Zacharias wordt aangeduid. In de visie van de apostel betreft de zaak der collecte dus een godsdienstige handeling. Hij verwacht namelijk dat het bij de ontvangers tot veel dankzeggingen jegens God zal leiden en dat zij hem zullen verheerlijken omdat daarmee het bewijs is geleverd van de onderlinge saamhorigheid tussen Joden- en Heidenchristenen. De gelovigen in de heidengemeenten hebben zich onderworpen aan de belijdenis van hetzelfde Evangelie waarvan Jezus zelf had gezegd dat de onderlinge liefde het voornaamste kenmerk zou zijn:
Een nieuw gebod geef ik jullie, dat jullie elkaar liefhebben. Zoals ik jullie lief had, opdat ook jullie elkaar zouden liefhebben. Hieraan zullen allen weten dat jullie mijn leerlingen zijn wanneer jullie liefde onder elkaar hebben (Jh 13:34-35).
De Messiasbelijdende Joden in Judea die de Heidengelovigen tot dan toe met scepsis hadden bezien zullen, naar de apostel verwacht, gaan inzien dat God ook hun zijn liefderijke gunst (genade) heeft betoond en dat zelfs in overvloedige mate. Door hun gebeden zullen zij in een geestelijke gemeenschap met hun heidenbroeders treden waardoor de onderlinge band van liefde versterkt zal worden.
Alleen reeds de gedachte dat dit het mogelijke eindresultaat zal zijn van al zijn zorgen rond de inzameling, vervult de apostel met diepe dankbaarheid jegens God: Een innige, onverbrekelijke eenheid tussen beide groepen van christenen zou werkelijk een buitengewoon grote gave zijn, niet met menselijke bewoordingen tot uitdrukking te brengen!
=================================================
Uit de Handelingen weten wij dat Paulus kort hierna ook zelf Korinthe bereikte en daar ongeveer drie maanden verbleef (Hn 20:1-6). In die periode schreef hij zijn Romeinenbrief en uit Rm 15:23-32 weten wij daardoor wat toentertijd zijn reisplannen waren. Een greep:
Nu echter sta ik op het punt naar Jeruzalem te reizen om de heiligen te dienen... Na dit voltooid te hebben en deze vrucht veilig aan hen overgedragen, zal ik via jullie naar Spanje vertrekken... Ik roep jullie op door onze Heer Jezus Messias en door de liefde van de geest je samen met mij in te spannen in de gebeden voor mij tot God, dat ik behoed mag worden voor de ongehoorzamen in Judea en dat mijn dienstbetoon voor Jeruzalem de heiligen welkom moge zijn... 

Daaruit kunnen wij afleiden dat de collectereis Paulus nog steeds veel zorgen baarde. Het is voor hem allesbehalve zeker dat de Jeruzalemse gemeente de uitgestrekte hand van de Heidenchristenen zal waarderen. Hij acht het zelfs mogelijk dat het dienstbetoon afkomstig uit een heidense bron zijn broeders aldaar niet welkom zal zijn, gezien de onverminderde spanning die er heerst tussen de joodschristelijke gemeente die zich aan de Mozaïsche wetgeving gebonden acht en de wetsvrije gemeenten onder de Heidengelovigen.
Tijdens zijn zendingsreizen kreeg de apostel zelfs in heidens gebied geregeld te maken met de Judaïsten die niets wilden weten van een prediking en christelijke praktijk die vrij is van Mozaïsche wetsverplichting.
Lezen we Hn 21:17-22 er op na dan merken we inderdaad hoe moeizaam de ontmoeting te Jeruzalem verliep, ondanks alle vriendelijkheid waarmee Paulus en zijn gezelschap werden ontvangen. Jakobus en de andere aanwezige oudsten steunden nog altijd voluit op de besluiten die tijdens het apostelconvent waren genomen in verband met de opstelling jegens de nieuwe Heidengelovigen.
Bij die gelegenheid was men echter aan de vraag hoe de houding jegens de Mozaische wetgeving van de joodse Messiasbelijders voortaan zou moeten zijn in het geheel niet toegekomen (Handelingen 15).
Wanneer Paulus dan ook vertelt over Gods zegen op zijn bediening onder de Heidenen, loven zijn joodse broeders weliswaar God maar wijzen zij ook onmiddellijk op het feit dat duizenden Joden eveneens gelovigen zijn geworden. Daarbij vertellen zij de apostel met nadruk dat die nieuwe bekeerlingen allen vol ijver zijn voor de Wet, maar tevens dat zij Paulus heel sceptisch bezien. De 'christelijke' Jeruzalemgemeente hield immers zorgvuldig vast aan de joodse cultus: besnijdenis, spijswetten, feestdagen, geregeld tempelbezoek. De leden van die gemeente leefden eenvoudigweg in co-existentie met de joodse tempelgemeente en kennelijk waren ze bevreesd dat door Paulus’ werk onder de Joden in de diaspora dat samengaan in gevaar zou komen.
De 'verzotheid' op het onderhouden van de joodse rituelen volgens de Wet kan overigens ook in deze tijd nog altijd geconstateerd worden binnen de gemeenten der huidige joodse Messias (Jezus) belijdende Joden. En dat ondanks het feit dat Paulus in zijn Galatenbrief over die cultusgezindheid het volgende schreef:
Nu jullie echter God leerden kennen, of liever, door God gekend werden, hoe [kunnen] jullie je [dan] weer wenden tot de zwakke en armzalige grondslagen [στοιχεια, ook weer te geven met wereldgeesten]; die weer geheel opnieuw als slaven willen dienen? Dagen onderhouden jullie gewetensvol, alsook maanden en tijden en jaren; ik vrees voor jullie dat ik me wellicht tevergeefsvoor jullie heb ingespannen.
Zie: Galaten 4
Die huidige, joodse Messiasgemeenten zien daarentegen in de 'Jakobus’ situatie' van Handelingen 21 juist een voorbeeld ter hedendaagse navolging. Paulus wijst in Galaten 4 echter op iets dat Joden en Heidenen in de tijd die aan het Christendom voorafging, gemeen hadden, namelijk de afstemming van de aanbidding op de loop der hemellichamen. Voor de Joden waren dat de periodieke feesten, het begin en het einde van de Sabbat, de Paschaviering en andere feesten. 
Aangezien de stoicheia betrekking hebben op de bestanddelen van de stoffelijke wereld, kunnen we dit uitbreiden met de spijswetten, de reinigingsvoorschriften en alle offers. Al die zaken hadden een relatie met stoffelijke dingen, bepaalde plaatsen, tijden, dieren, levenloze voorwerpen, etc. 

Met de komst van Messias Jezus is de aanbidding ook in dit opzicht op een veel hoger plan gekomen. De stoicheia die zwak zijn, armzalig, bleken niet in staat de mens werkelijke en blijvende voordelen te verschaffen. In tegenstelling met de door Jezus gebrachte rijkdom, bleken ze leeg en onbeduidend te zijn. Dus per se willen vasthouden aan een datum en een bepaalde viering op die kalenderdatum, is terug willen keren tot de onmondige status onder de Wet (Gl 4:1-5).
In het rampjaar 70 AD toonde God tenslotte zelf hoe hij tegenover de cultische handelingen van de Wet stond. Door de verwoesting van de Stad, de Tempel en de natie als een samenhangend geheel, toe te laten, kwam er een definitief einde aan de offers en de overige ceremoniën die de Wet vereiste.

Geen opmerkingen: