Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

dinsdag 4 december 2012

De Toevluchtsstad in tegenbeeld


De Toevluchtsstad in tegenbeeld

Zie ook >> Het Zionisme
Ten behoeve van Israëlieten die per ongeluk of onopzettelijk iemand doodden, trof God goedgunstig een regeling in de vorm van zes toevluchtssteden. Nadat zij het Beloofde Land waren binnengegaan werden die steden dan ook in gehoorzaamheid aan God gebouwd, zes in totaal, regelmatig over het Land verdeeld. Zie Nm 35:9-34 en Jz 20:2-9.

Wat was de achterliggende gedachte bij die regeling?
De Vrijsteden, zoals ze ook wel worden genoemd, werden verschaft opdat het land niet met onschuldig bloed verontreinigd zou worden en er geen bloedschuld op het volk zou komen (Dt 19:10).
Zelfs indien iemand een onopzettelijke doodslager was, moest hij in principe ter dood gebracht worden op grond van Gods verordening:
Al wie het bloed van een mens vergiet, diens eigen bloed zal door de mens vergoten worden.
(Gn 9:6)
Slechts dankzij Gods barmhartige voorziening kon een onopzettelijke doodslager de wijk nemen naar één van de Vrijsteden (Dt 19:4-5).

In Hebreeën, hoofdstuk 6, wordt door de auteur van de Hebreeënbrief gezinspeeld op de regeling der Vrijsteden:
17 Daarom stelde God, toen hij aan de erfgenamen van de belofte de onveranderlijkheid van zijn raad overvloediger wilde bewijzen, zich borg met een eed,18 opdat wij die vluchtten [naar de Vrijstad], door twee onveranderlijke dingen, waarin God onmogelijk kan liegen, een krachtige aanmoediging zouden hebben de voor ons liggende hoop vast te grijpen.19 Deze hebben wij als anker der ziel, zowel zeker als vast en ze gaat in tot het binnenste van het gordijn,
20 
waar een voorloper binnenging ten behoeve van ons, Jezus, die naar de orde van Melchizedek hogepriester werd tot in de eeuw.

In vers 18 is het werkwoord καταφευγω [katafeugoo] door de auteur gebruikt om de beslissende actie te beschrijven waartoe het zaad van Abraham moet overgaan om zich in veiligheid te stellen.
Het werkwoord katafeugoo verschijnt in de LXX (de Septuagint) in verband met de vlucht naar de Vrijstad. Zie Nm 35:25-26 en Jz 20:9.

Aangezien de Joden de erfgenamen zijn van de belofte die aan de aartsvader werd gedaan, leven zij met een prachtige hoop in het vooruitzicht, te meer omdat God die belofte met een eed bekrachtigde. Vergelijk Gn 22:15-18.
Geheel ten onrechte waren zij in de tijd van Jezus' bediening de mening toegedaan dat hun de belofte niet kon ontgaan omdat zij Abrahams natuurlijke nakomelingen waren (Mt 3:1-2, 7-9). Hoe zit dat precies?

Vanuit Gods standpunt bestaat er zoiets als een waarachtig Israël en volgens de apostel Paulus is het nu eenmaal zo dat niet alles wat Israëlheet, ook waar Israël is.
In Rm 4:12 en 9:6 toont hij aan dat Abraham pas echt de (geestelijke) vader is van zijn besneden nageslacht wanneer de leden daarvan in de voetsporen treden van het geloof dat hij bezat, eerst in zijn onbesneden staat en naderhand ook toen hij besneden was.

In de Messiaanse tijd is bij die noodzakelijke factor -geloof als dat van Abraham- het een en ander betrokken, maar allerbelangrijkst is dat geloof wordt geoefend in de Messias en in zijn plaatsvervangend lijden voor de zonde. Slechts op die basis kan men voor Gods aangezicht een rechtvaardige positie innemen.
Rm 3:21-23 geldt voor iedereen, ook voor de Joden:

21 
Maar nu is, buiten wet om, Gods gerechtigheid geopenbaard, waarvan door de Wet en de Profeten wordt getuigd, 22 namelijk Gods gerechtigheid door geloof van Jezus Messias voor allen die geloven; want er is geen onderscheid. 23 Want allen zondigden en komen tekort aan de heerlijkheid Gods.

Maar in verband met geloof in Jezus, is er voor een jood nog iets anders in het geding. Jezus is namelijk hun joodse broeder; hij werd immers geboren binnen hun eigen natie: geworden uit een [joodse] vrouw, geworden onder Wet (Gl 4:4).
Om die reden waren de inzettingen van de Mozaïsche wetgeving onder hen van toepassing, ook in de onderlinge, persoonlijke betrekkingen, en één van die goddelijke inzettingen betrof de Toevluchtsstad.

Wanneer door de betrokken oudsten was beslist dat de aanspraken van de doodslager op asiel in de Vrijstad gegrond waren, mocht hij blijvend die stad binnengaan. Voor hoe lang?
Mogelijk zijn hele verdere leven:
Hij behoort tot aan de dood van de hogepriester in zijn Vrijstad te wonen; maar ná de dood van de hogepriester mag de doodslager naar het land van zijn bezitting terugkeren (Nm 35:26-28).


Buiten de Vrijstad, Gods regeling van verzoening door Messias Jezus, zijn de Joden -die een gemeenschappelijke bloedschuld dragen in verband met de dood van hun Messias- niet veilig gebleken. Miljoenen zijn in de loop der eeuwen omgekomen. Op ontzettende wijze is gebleken, dat het "buiten de Vrijstad" gevaarlijk toeven is. Vergelijk Dt 28:63-68.
De opkomst van het Zionisme tegen het einde van de 19e eeuw en de stichting van een Zionistische staat in mei 1948, brachten daarin geen verandering.
Zie (in de voetnoot): Zionisme

De Joden kunnen dus Petrus' verklaring in Hn 2:36 niet negeren:

Deze Jezus, die jullie aan een paal hebben gehangen!

Vergelijk ook Gn 9:6 en Mt 27:25.

Gelukkig voor hen stelde Petrus volgens Hn 3:17 ook het volgende vast:

En nu, broeders, ik weet dat jullie in onwetendheid hebben gehandeld, evenals jullie regeerders.

De Joden wordt daarom de gelegenheid geboden bescherming te zoeken tegen de Bloedwreker in de tegenbeeldige Toevluchtsstad. Hoe? Door zich onder de hoede te plaatsen van de ware hogepriester, hun Messias Jezus.
Als natie heeft Israël dat tot nu toe nagelaten.

Bijgevolg is deze barmhartige regeling in tegenbeeldige zin nog niet zichtbaar geworden. De woorden van Hb 6:17-18 moeten dus nog hun echte beslag krijgen, precies zoals ook het geval is met de hele hogepriesterlijke regeling van de Messias, het Nieuwe Verbond en de daarmee samenhangende herstelprofetieën. Al die gewichtige, geestelijke zaken zullen eerst in de 70e Jaarweek in hun volle omvang verwezenlijkt worden, in samenhang met het dan op te richten koninkrijk voor Israël.
Door de gematria in onze beschouwing te betrekken krijgen enkele details in verband met de Vrijsteden nog meer geestelijke waarde.
Zoals hierboven reeds vermeld waren de zes steden regelmatig over het land Palestina verdeeld:

Aan de Westzijde van de Jordaan werden -van Noord naar Zuid- aangewezen:
KedesSichemHebron, met de respectievelijke waarden 404, 360 en 266, in totaal derhalve de waarde 1030.

Aan de Oostelijke zijde -eveneens van Noord naar Zuid- GolanRamothBezer.
Hun waarden zijn 89, 647 en 292, dus bij elkaar 1028.

Hoe krachtig komt hiermee de evenwichtigheid van die goddelijke regeling tot uitdrukking!
Op grond daarvan kunnen wij er zeker van zijn dat de uitwerking van de regeling in zijn tegenbeeldige toepassing binnen de 70e Jaarweek, volkomen in evenwicht met Gods rechtvaardige maatstaven zal zijn (Dt 32:4; Ps 19:7-11).

"Maar leveren de waarden 1030 en 1028 geen verschil op van 2" ?
Zeker, maar dat verschil is slechts 2 en tevens precies 2!
De waarde 2 vertegenwoordigt namelijk de Hebreeuwse letter beth die, gevocaliseerd, tot een prepositie (voorzetsel) wordt met de betekenis in.
Wat wil dat zeggen?

Welnu, God heeft in de Messias de regeling van redding beschikbaar gesteld en ondermeer laten afbeelden door de Vrijsteden.
In het oude Israël was de regeling in schaduw voorhanden (Hb 10:1), maar pas wanneer een onopzettelijke doodslager in de stad zijn toevlucht zocht en er ook werkelijk in bleef, was hij veilig voor de bloedwreker.

Want in de vrijstad zal hij moeten wonen tot de dood van de hogepriester, en na de dood van de hogepriester zal de doodslager naar het land zijner bezitting mogen terugkeren.
Nm 35:28; nbg
Messias Jezus is het eigenlijke Zelf van het ware Israël van God; in hem krijgen al de schaduwen of voorafbeeldingen van de Wet hun volledige betekenis. Eerst wanneer men in geloof met hem verbonden raakt, of, anders gezegd: wanneer men in de Gezalfde geraakt, krijgt iemand deel aan de voorzieningen van God die in zijn Zoon hun volle uitwerking hebben; de telkens terugkerende gedachte in het Johannesevangelie:
Blijft in mij en ik in jullie
(Jh 15:4)
Maar ook in de Paulinische brieven die speciaal voor de christelijke gemeente bedoeld zijn, worden wij door de apostel er geregeld aan herinnerd dat wij slechts in Messias Jezus alle genade Gods ervaren en daaraan deelachtig zijn geworden. Zie als opvallend voorbeeld Ef 1:1-14 :

Christenen zijn de afgelopen 2000 jaar volgens de apostel
- gezegend met elke geestelijke zegen in de hemelsferen in Christus (vers 3);
in hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld (vers 4);
- begenadigd in de Geliefde (vers 6);
- vrijgekocht in hem, door zijn bloed (vers 7);
in hem erfgenamen geworden (vers 11);
in wie zij ook verzegeld zijn met de heilige geest der belofte (vers 13).

Een overblijfsel van Joden, tezamen met een volheid van Heidenen zijn reeds [nagenoeg] ingegaan in het Israël Gods, Christus Zelf.
Zij hoefden niet te wachten op het sluiten van het Nieuwe Verbond en het optreden van Jezus als de hogepriester naar de wijze van Melchizedek.
In Christus hebben zij -nu al- de belofte van de heilige geest, oftewel het onderpand van hun erfenis (Ef 1:14).

Voor de Joden is het verschil van GW 2 tussen 1030 en 1028 daarom een voortdurende herinnering aan de noodzaak om in de Vrijstad [Messias Jezus] bescherming te zoeken tegen de Bloedwreker.

Voor GW 1028 geldt:

Daarna gingen ook zijn broers [naar Jozef, opvallend type van de Messias]. Zij vielen voor hem neer en zeiden: Zie, wij zullen u tot slaven zijn.(Gn 50:18; GW 1028).

De jood die in de 70e Week de Vrijstad binnengaat, kan echter met Ps 119:71 zeggen:

Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest; opdat ik uw inzettingen leerde(GW 1030).

Voor de leden van het joodse Overblijfsel geldt de belofte dat zij (definitief; voor altijd) het Land der Belofte zullen binnengaan:
ten erfdeel aan Israël, zijn knecht, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid(Ps 136:22; GW 1030)

De regeling van de Vrijstad, zoals vertegenwoordigd door de zes steden, heeft uiteraard 2058 als getalswaarde: 1030 + 1028.
Die GW vinden we terug in Gn 45:24 (gnb):
Toen gaf hij zijn broers toestemming te vertrekken. Bij het afscheid zei hij: Maak onderweg geen ruzie!

Dit vond plaats in de context van Jozefs bekendmaking aan zijn broers, toen zij werden geconfronteerd met zijn heerlijkheid als Heer van het land Egypte.
Nu moesten zij hun vader Jakob en diens huis vertellen over "al de heerlijkheid" die Jozef bezat.
Bovendien moest het resterende deel van 'Jakob' opgevoerd worden naar het beste deel van het land Egypte. Zie Gn 45 en vergelijk Js 66:18-20.

In het tegenbeeld zal dat de vervulling van Hn 3:19-21 betekenen, de tijd voor het herstel van alle dingen. Wanneer Israël zich berouwvol tot God en zijn Messias keert, wordt Jezus voor de tweede maal uitgezonden, zodat er tijden van verkwikking voor hen kunnen aanbreken.

Voor een toelichting op het profetische drama van Jozef en zijn broers en de tegenbeeldige betekenis daarvan voor het joodse volk, zie:

en wel het gedeelte dat begint met:

Uit haat wordt Jozef door zijn broers verkocht.

De waarden 1030 en 1028 hebben toch iets gemeenschappelijks, namelijk het getal 1000.
Dit zou er op wijzen dat de tegenbeeldige vervulling samenvalt met het Millennium en derhalve met de 1000-jarige heerschappij van het Messiaanse koninkrijk, d.i. het koninkrijk voor Israël (Hn 1:6).

Iets vergelijkbaars, maar niet op grond van gematria, geldt voor de steeds dieper wordende stroom die uit de visionaire tempel van Ezechiël te voorschijn komt. Na elke meting van 1000 ellen bleek de stroom weer dieper geworden. Het getal 1000 wijst ook daar op het Millennium, want in dat tijdperk zal de [overeenkomstige] rivier van water des levens uit het Nieuwe Jeruzalem, de Tempelstad, naar de mensheid op aarde stromen: de levengevende voorzieningen van Christus’ offer in rechtstreekse toepassing.
Ez 47:1-12 Op 22:1-2 

Dat de Vrijstadregeling vooral een Millenniumgebeuren zal zijn, is zelfs zeer aannemelijk, want in verband met de Vrijstad is de figuur van de hogepriester cruciaal.
Van Israëls hogepriester kunnen een aantal zaken worden vastgesteld:

- Hij functioneert binnen een bestaande Tabernakel- of Tempelregeling en is de voornaamste persoon daarin.

Toen in het jaar 70 AD Jeruzalem met zijn tempel door de Romeinen werd verwoest, kwam er een einde aan het tempelceremonieel; bijgevolg was er ook geen hogepriester meer in functie. En dat is tot op heden zo gebleven.

- Zoals de hogepriesters in de lijn van Aäron hun [typologische] dienst verrichtten binnen het Mozaïsche Wetsverbond, zal de Messias, de ware hogepriester [naar de wijze van Melchizedek], pas als zodanig ten volle kunnen functioneren wanneer met Israël het Nieuwe Verbond wordt gesloten en het Messiaanse koninkrijk in werking komt.
Een en ander staat te gebeuren op de helft van de 70e Jaarweek.

Om het centrale punt in zijn brief –Jezus Messias de hogepriester naar de ordening van Melchizedek– kracht bij te zetten, steunt de auteur van de Hebreeënbrief zwaar op Psalm 110. Met de verwijzing naar die algemeen erkende Messiaanse Psalm, legt hij dan ook een solide fundament voor:

1 de Messianiteit van de Zoon; hij zal koning zijn in het Messiaanse koninkrijk;
2 zijn hogepriesterschap naar de ordening van Melchizedek;
3 dat dit priesterschap door Jezus zal worden uitgeoefend binnen het Messiaanse koninkrijk voor Israël; hij is namelijk koning en priester tegelijkertijd, zoals ook Melchizedek dat destijds was in Salem, het oorspronkelijke Jeruzalem.
4 het Messiaanse koninkrijk komt pas in werking op de helft van de 70e Jaarweek en daarmee ook het koninklijke hogepriesterschap van Jezus met het oog op Israël.

- In het Israël van de oudheid was de Verzoendag de belangrijkste dag van het godsdienstige jaar. En ook de hogepriester verrichtte op die dag zijn meest belangrijke dienst: het brengen van het offerbloed binnen het Gordijn van het Allerheiligste, om het aan God -die geacht werd boven het verzoendeksel van de verbondsark te tronen- aan te bieden.
Uit alles blijkt dat etnisch Israël tot op heden het tegenbeeld van de Verzoendag nog niet heeft ervaren. Dat zal pas gebeuren wanneer zij de nieuwe hogepriester, die van het Nieuwe Verbond, de priesterkoning naar de orde van Melchizedek, Jezus, erkennen en gelovig zijn dienst aanvaarden.

Zie voor een uitgebreide beschouwing van het Messiaanse hogepriesterschap naar de wijze van Melchizedek:
Naar de orde van Melchizedek

- Wanneer de onopzettelijke doodslager toestemming had ontvangen om in de Vrijstad te mogen verblijven, genoot hij slechts dán bescherming tegen de bloedwreker, indien hij binnen die Stad bleef en wel zo lang als de dienstdoende hogepriester in leven bleef. Kwam deze te overlijden, dan gold wat Mozes schreef in Nm 35:26-28

Hij behoort tot aan de dood van de hogepriester in zijn Vrijstad te wonen; maar na de dood van de hogepriester mag de doodslager naar het land van zijn bezitting terugkeren.

Wanneer 'overlijdt' de hogepriester van het Nieuwe Verbond, Jezus ?
Zolang zijn diensten, dat wil zeggen de aanwending van de effecten van zijn offer, nodig zijn. Paulus heeft in 1 Korinthiërs 15 onthuld dat dit zal gebeuren wanneer de Messias aan het einde van het Millennium het koninkrijk aan zijn God en Vader overdraagt:

24 
Vervolgens het einde, wanneer hij het koninkrijk aan God en Vader overdraagt, wanneer hij alle heerschappij en alle gezag en kracht te niet heeft gedaan.
25 Want Hij moet [als koning] regeren, totdat hij alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd.
26 Laatste vijand die te niet wordt gedaan [is] de Dood.
27 Want "hij onderwierp alle dingen onder zijn voeten". [Ps 8]Maar wanneer hij zegt dat alle dingen zijn onderworpen, is het duidelijk dat degene is uitgezonderd die hem alle dingen onderwierp.
28 Maar wanneer hem alle dingen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan hem die hem alle dingen onderwierp, opdat God mag zijn: alle dingen in allen.

Eerst moet dus de laatste vijand, de Dood, te niet worden gedaan.
Volgens de voorafgaande verzen 22 en 23 zal dit het geval zijn wanneer allen die zich het verlossend offer ten nutte maken, ten volle levend zijn gemaakt.
Ook Op 20:5 onderwijst dit belangrijke leerpunt:

De overigen der doden kwamen niet [ten volle] tot leven totdat de duizend jaren voleindigd waren.
Zullen sommigen de tegenbeeldige Vrijstad verlaten voordat de Messiaanse hogepriester Jezus aan het einde van het Millennium zijn koninklijke en priesterlijke taak in het Nieuwe Jeruzalem beëindigt?
Zeker; wij weten nu reeds, ver van tevoren, dat dit zal gebeuren. Maar dat zal voor zulke personen niet goed aflopen.
In de typologie van het oude Israël heeft een doodslager misschien kans gezien de bloedwreker te ontlopen, maar dat zal in de Vrijstad van het Millennium niet het geval zijn, zoals Jesaja 66 leert:


22 
Want net zoals de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde die ik zal; maken, voor mijn aangezicht blijven bestaan, luidt het woord van Jahweh, zo zal jullie nageslacht en jullie naam blijven bestaan.
23 En het zal geschieden dat van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat alle vlees zal komen om zich voor mijn aangezicht neer te buigen, zegt Jahweh.
24 Zij zullen uitgaan en de lijken aanschouwen van de mannen die tegenover mij overtredingen begingen; want hun worm sterft niet en hun vuur wordt niet geblust. Zo zullen zij iets afschuwelijks voor alle vlees worden.
Uit Nm 35:15 leren wij dat de Vrijstadregeling niet alleen beschikbaar was voor geboren Israëlieten, maar ook voor de vreemdelingen en de bijwoners.
In het tegenbeeld gelden de voorwaarden voor permanent verblijf binnen het Messiaanse koninkrijk van God evenzo voor allen die dan opgewekt zullen worden.

Sommigen werpen wellicht tegen dat allen die gestorven zijn, met de dood voor hun zonden hebben betaald; zoals Rm 6:23 stelt:

Want het loon der zonde is dood, maar de genadegave van God eeuwig leven, in Christus Jezus, de Heer van ons

Het is waar dat een mens bij zijn dood van de zonde is vrijgesproken.
Of letterlijk volgens Rm 6:7 :

Want hij die gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde

Zijn vroegere zonden zullen hem nooit meer in rekening worden gebracht, en terecht: hij heeft ervoor betaald en is van verdere schuld vrijgesteld!
Maar dat levert hem intussen geen enkel vooruitzicht op leven op.
Als God niet tussenbeide komt met een of andere regeling, blijft hij voor altijd in de dood.

Het schitterende nu is dat God wel degelijk met een regeling -en wel een zeer kostbare- tussenbeide is gekomen.
Jezus is plaatsvervangend voor onze zonden gestorven (2Ko 5:14). En wanneer wij nederig geloof stellen in die regeling is eeuwig leven ons vooruitzicht; dus zeker een genadegave van God in Messias Jezus.

Maar dat brengt voor ons een bepaalde aansprakelijkheid mee. Welke?
Dat wij [mede]schuldig zijn geworden aan Jezus
' dood! Dat is weliswaar onopzettelijk gebeurd, maar voor toekomstig leven zijn we nu eenmaal afhankelijk van zijn plaatsvervangend sterven. Vandaar dat elk mens de Vrijstad nodig heeft, er binnen moet gaan en er in moet blijven zolang het nodig is.
Ook uit Ez 47:11 en Dn 12:2 kan worden afgeleid dat niet allen die in het Millennium door een opstanding op aarde terugkeren, bereid zullen zijn de condities te aanvaarden voor het leven binnen de Tempelstad, het Nieuwe Jeruzalem.
Als zij bij voorbeeld niet langer vorderingen wensen te maken in de richting van een volheid van leven; weigeren te steunen op de verdiensten en het werk van de hogepriester, keren zij de Vrijstad in feite de rug toe.
Zie Js 65:20 waartoe dat leidt.



Vanaf 1880 was er een steeds toenemende beroering onder het Joodse volk waar te nemen. De moord op de tsaar Alexander II van Rusland deed een golf van pogroms (Jodenmoorden) gaan over dat land. Van toen af begon de massale vlucht naar Amerika. Maar uit diezelfde tijd dateren ook de eerste doelbewuste pogingen tot het vormen van joodse nederzetting in Palestina, teneinde het verlaten land te koloniseren.
Nog voor het einde der eeuw had er een gebeurtenis plaats, waardoor de joodse nationale verwachtingen een meer vaste vorm aannamen. DeWeense journalist Theodor Herzl, die ontsteld was over de antisemitische gevoelens bij het beruchte eerste Dreyfusproces te Parijs, publiceerde in 1896 zijn in visionaire trant geschreven boek "Der Judenstaat".

Dit had een geweldige uitwerking. Reeds het volgende jaar opende Herzl te Bazel het eerste wereldcongres der Zionisten, dat als doel der Zionistische beweging stelde "het scheppen van een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats voor het Joodse volk in Palestina".
Veel aandacht schonk de wereld daar in eerste instantie niet aan. Een joodse staat in het door Turkije beheerste en door erosie en verwaarlozing zo onvruchtbaar geworden land leek al te zeer op een ijdel droombeeld, voor geen verwezenlijking ooit vatbaar. Niettemin bleek Herzl zelf een vooruitziende blik te hebben.
En inderdaad, op 15 mei 1948, met de stichting van de Staat Israël, leek er in joods besef een einde gekomen te zijn aan het derde galoeth, de derde ballingschap. Als eerste galoeth rekenen de Joden het verblijf der vaderen in Egypte. Het tweede was de Babylonische ballingschap. Het derde galoeth begon met de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70 AD, en leek nu te eindigen met de uitroeping van de staat Israël.
Wagenwijd opende de jonge staat haar poorten voor de terugkerende zonen van het oude volk en bij duizenden stroomden zij dagelijks toe. Zij hadden het gevoel van na lange en smartelijke omzwervingen eindelijk "thuis" gekomen te zijn in het eigen vaderland, thuis in het oude vertrouwde Erets Jisraël (land Israëls).
Zij hoopten - na de recente verschrikkingen van de afschuwelijke Holocaust- op een gelukkiger toekomst, terwijl hun leiders droomden van een zegenrijke taak, een heilige roeping, die Israël alsnog te vervullen heeft tot heil van heel de mensheid.
Doch, hoe moeten wij de Staat Israël zien in het licht van Gods Woord?

Inderdaad is in de Bijbel de terugkeer van Israël en zijn nationaal herstel in Palestina voorzien, maar kan men stellen dat de stichting van de Zionistische staat Israël en de huidige terugkeer van velen de vervulling vormen van de vele herstelprofetieën?  Dat kan men bezwaarlijk zo zien! Waarom? Vanwege het niet te ontkennen feit dat de huidige terugkeer geschiedt in ongeloof!
Bijgevolg draagt de tegenwoordige terugkeer niet Gods goedkeuring. De oprichting van de joodse staat mag dan onder zijn toelating geschied zijn, maar is niet naar Gods wil. Het is niet alleen een terugkeer in ongeloof, maar ook in besliste ongehoorzaamheid, ja in opstand tegen God!

Op ontzettende wijze is gebleken, dat zij "buiten de vrijstad" niet veilig zijn. Dit is trouwens de eeuwen door telkens weer gebleken; elke Jodenpogrom, elke nieuwe moordpartij, was er het bewijs van! En men behoeft ook nu slechts een blik te werpen op de situatie in het Midden-Oosten met al de bloedige conflicten tussen de Zionistische staat Israël en haar haatdragende naburen om vast te stellen a. dat het ware herstel voor Gods Volk nog altijd tot de toekomst behoort, en b. dat het buiten de Vrijstad gevaarlijk toeven is! 
-.-.-.-

Geen opmerkingen: