Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

donderdag 29 november 2012

De Slaaf en de Paroesie - Deel 1 - De Paroesie


De Slaaf en de Paroesie
Deel 1 - De Paroesie

Vervolg van: Inleiding

Om bekend te raken met de betekenis van het Griekse woord παρουσια [getranscribeerd: paroesie] is het commentaar dat de bekende lexicograaf William Vine ooit gaf op 1 Thessalonicenzen 2:19 verhelderend.
Die tekst luidt volgens de Nieuwe Wereldvertaling:

Want wat is onze hoop of vreugde of kroon van gejuich – ja, zijt GIJ het niet in werkelijkheid? – voor het aangezicht van onze Heer Jezus bij zijn tegenwoordigheid?

Samengevat komt Vine’s commentaar op het volgende neer:

  Paroesie is het afgeleide substantief van het werkwoord pareimi, dat de waarde heeft van "aanwezig zijn; een aanwezig zijn met".
Het staat in contrast met het Griekse woord voor "afwezig", apousia.

• Op alle plaatsen waar paroesie voorkomt, verwijst het naar een meer of minder uitgestrekt tijdvak. De gebruikelijke weergave "komst" is dientengevolge misleidend. Voor dat begrip heeft het Grieks andere woorden beschikbaar die van paroesie qua betekenis verschillen, in de zin dat zij de aandacht vestigen op de reis naar, en de aankomst op, een plaats; terwijl bij paroesie de nadruk ligt op het verblijf welke volgt op de aankomst aldaar.
Het is om die reden verkieslijk parousia – wanneer het in verband met de Heer Jezus Messias verschijnt - niet te vertalen maar in transliteratie weer te geven.

[Binnen het Nederlandse taalgebied is in theologische kringen paroesie gebruikelijk].

• Wanneer het profetisch wordt gebruikt [d.i. in eschatologische zin], verwijst paroesie naar een tijdvak welke aanvangt met de neerdaling van de Heer uit de hemel tot in de lucht (1 Thess 4:16-17) en dat eindigt met zijn openbaring en manifestatie aan de wereld. Zie Mt 24:27 en vergelijk 2 Thess 1:7.
De paroesie van onze Heer Jezus Messias is derhalve een definitief tijdvak met een begin, een bepaald verloop (van gebeurtenissen), en eenafsluiting.

Volledigheidshalve laten we hieronder volgen wat Vine letterlijk schreef op blz 66-67 van Vine’s Expository Commentary on 1 & 2 Thessalonians:

at [lit., in] His coming? – parousia occurs in the Apocrypha in 2 Maccabees 8:12; 15:21; Judith 10:18, which may be consulted for the meaning of the word. ||
Parousia, lit., as marg. "presence."
Parousia, here rendered "coming", is a noun formed from the verb pareimi = to be present, as in Luke 13:1; John 11:28; Acts 10:33, etc., and hence = "a being present with".
In a papyrus document (see note at 1:3) it is used of a royal visit to a certain district; in another, a person states that the care of her property demands her "presence" in a certain city.
In Philippians 2:12 Paul speaks of his parousia, his "presence", at Philippi, in contrast with his apousia, his "absence", from that city.
Always, wherever it occurs, parousia refers to a period of time more or less extended.
The usual translation is misleading, because "coming" is more appropriate to other words, such as
erchomai, Luke 12:45; 19:23;
eleusis, Acts 7:52; ||
eisodos, 13:24; the difference being that whereas these words fix the attention on the journey to, and the arrival at, a place, parousia fixes it on the stay which follows on the arrival there. It would preferable therefore to transliterate the word rather than translate it, that is to use "parousia", rather than "coming", wherever the reference is to the Lord Jesus.

Where parousia is used of the Lord Jesus it refers to a defined period.
Thus in 2 Peter 1:16 it describes, not the daily and general companying of the Lord with His disciples among the people, but that limited period during which He was transfigured before them, Matthew 17:1-8.
Where it is used prophetically, parousia refers to a period beginning with the descent of the Lord from heaven into the air, 1 Thessalonians 4:16, 17, and ending with His revelation and manifestation to the world; see note on "with us", 2 Thessalonians 1:7.
During the Parousia of the Lord in the air with His people, Paul expected to give account of his stewardship before the Judgment Seat of Christ, 1 Corinthians 4:1-5; 2 Corinthians 5:10; the presence there of the Thessalonian converts and their commendation by the Lord, would mean reward to the evangelists who had been the means of their conversion, and to the pastors and teachers who had laboured among them.
For a similar thought see 1 John 2:28, and cp. 1 Peter 5:1-4. There, too, all would be abundantly compensated for the afflictions they were enduring.
The Parousia of the Lord Jesus is thus a period with a beginning, a course and a conclusion.
The beginning is prominent in 4:15; 5:23; 2 Thessalonians 2:1; 1 Corinthians 15:23; James 5:7, 8; 2 Peter 3:4;
the course here and in 3:13, Matthew 24:3, 37, 39; 1 John 2:28;
the conclusion in 2 Thessalonians 2:8; Matthew 24:27.
In addition to its use of the Lord in the passages mentioned in the preceding paragraphs, parousia occurs of 
· the Lawless One, 2 Thessalonians 2:9;
· the Day of God, 2 Peter 3:12;
· Paul, or his companions, 1 Corinthians 16:17; 2 Corinthians 7:6, 7; 10:10; Philippians 1:26; 2:12.||

Let wel, dit is Vine’s commentaar op 1 Thess 2:19, de plaats waar de apostel Paulus in zijn brieven voor de eerste maal de term parousiagebruikt. Vandaar dat hij ondermeer een link legt met 1 Kor 4:1-5 en 2 Kor 5:10, teneinde de inhoud van die Schriftplaats nader te verklaren.
Deze toelichting van Vine, waarin met name de betekenis van parousia wordt uiteen gezet klinkt beslist redelijk en is alle aanneming waard. 

In verband met ons onderwerp is het van belang om te constateren dat de paroesie een aanvang neemt met de "Opname van de Gemeente", zoals door Paulus beschreven in 1 Thess 4:15-17
Want dit zeggen wij jullie door een woord van de Heer, dat wij, de levenden die overblijven tot de paroesie van de Heer, de ontslapenen geenszins zullen voorgaan. Want de Heer zelf zal met een bevelend roepen, met de stem van een aartsengel en met een  bazuin Gods neerdalen vanaf de hemel; en de doden in [de] Messias zullen eerst opstaan. Daarop zullen wij, de levenden die overblijven, samen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en aldus zullen wij altijd met de Heer zijn.

Neemt u vooral nota van het feit dat wat hier door de apostel wordt aangekondigd, samenvalt met het beginpunt van Jezus’ paroesie.
De gehele gemeente, alle leden van zijn 'Lichaam', alle ons voorafgaande generaties van christenen die tot dan toe geslapen hebben in de dood, tezamen met de laatste generatie in leven gebleven christenen, zullen van de aarde verdwijnen doordat ze worden opgenomen (weggerukt) in de lucht, om aldaar voorgoed met hun Heer verenigd te worden. Vergelijk 1Ko 15:51, 52.
De impact van die gebeurtenis is niet te overschatten. Vanaf dat moment zullen er namelijk geen christenen [leden van het Lichaam van Messias Jezus] meer op aarde zijn! De eindtijd is begonnen. Zie: 1Ko 12:12-13, 27.

Wat betekent dat voor ons begrip van Mattheüs, de hoofdstukken 24 en 25?
Het Wachttorengenootschap heeft altijd uitgelegd dat Jezus in dat gedeelte van de Schrift antwoord geeft op de vraag van zijn leerlingen, door hen gesteld volgens Mt 24:3, en dat gedeeltelijk luidt:
En wat zal het teken zijn van je paroesie en van de voleinding der eeuw?

Zoals we hierboven hebben gezien is ook Vine van mening dat paroesie hier betrekking heeft op de loop der gebeurtenissen die dan allemaal gaan plaats vinden. Om enkele te noemen:
- Het opstaan van misleidende elementen die zullen trachten zelfs de uitverkorenen op het verkeerde been te zetten. Welke uitverkorenen? Christenen? Dat kan uiteraard niet het geval zijn, want die zijn van het aardse toneel verdwenen.

- Natie tegen natie; koninkrijk tegen koninkrijk; honger, aardbevingen.
Het heeft vanzelfsprekend geen enkele zin om te blijven beweren, zoals de Getuigen doen, dat die onderdelen van het teken al sinds 1914 zichtbaar zijn. Dan zou de paroesie reeds aangebroken zijn. Maar dan zou ook de gemeente al opgenomen zijn en dat is vanzelfsprekend (nog steeds) niet het geval.
Met de apostel kunnen wij voluit instemmen: Maran atha, d.i.: Onze Heer, kom!
Zie 1Ko 16:22 en vergelijk Jh 14:1-3.

- Verdrukkingen voor de getrouwen. Welke getrouwen? Christenen? Nee, dat is onmogelijk; er zijn tijdens de paroesie immers geen christenen meer op aarde.

- De prediking van het Evangelie van een opgericht Messiaans koninkrijk tot een getuigenis voor alle Heidenen, voordat het afsluitende einde komt. Door wie? Door christenen? Dat is onmogelijk, want er zijn dan geen christenen meer op aarde.

- De oprichting van de 'verwoestende gruwel'.

- De weergaloze Grote Verdrukking, waarvan de dagen verkort zullen worden ter wille van de uitverkorenen. Ter wille van uitverkorenchristenen? Dat kan niet, want…etc. Vult u zelf maar aan!

- Het optreden van een "getrouwe en verstandige dienstknecht" die door zijn Meester zal worden aangesteld, met de bedoeling de huisknechten van de Meester te dienen.
Komt dan het collectief van "gezalfden" van het WTG in beeld? Dat is uiteraard niet mogelijk, want - nog daargelaten de vraag of zij ware leden van Jezus’ Gemeentelichaam zijn - de christelijke gemeente is in die tijd niet meer op aarde.

- Heidenen, mensen die tot de natiën behoren, die naderhand door de Meester als 'schapen' aan zijn Rechterhand zullen worden geplaatst, als zijnde rechtvaardig omdat zij in de moeilijke tijden van de paroesie, speciaal tijdens de Grote Verdrukking, zijn broeders hebben bijgestaan.
Moeten we dan denken aan Jezus’ christelijke broeders? Dat kan uiteraard niet het geval zijn, want die broeders van hem bevonden zich al vanaf de aanvang der paroesie bij hem persoonlijk in de hemelsferen.

Conclusie: De claims van de Wachttorenorganisatie met betrekking tot de positie van de "getrouwe en beleidvolle slaaf" zijn volkomen uit de lucht gegrepen en missen elke deugdelijke, Schriftuurlijke grondslag.

Resteert natuurlijk de intrigerende vraag:
Wie of wat zal tijdens Jezus’ paroesie dan wel de Slaafpositie tot uitdrukking brengen in Gods voornemen?

Lees verder:

-.-.-.-

Geen opmerkingen: