Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zaterdag 12 juli 2008

1 Johannes - hoofdstuk 5

1 Johannes 5

2. Een overwinnend geloof (5:1-5)

Πας ο πιστευων οτι Ιησους εστιν ο Χριστος εκ του θεου γεγεννηται, και πας ο αγαπων τον γεννησαντα αγαπα [και] τον γεγεννημενον εξ αυτου.

1 Ieder die gelooft dat Jezus de Messias is, is uit God verwekt; en ieder die hem liefheeft die verwekte, heeft ook de uit hem verwekte lief.

εν τουτω γινωσκομεν οτι αγαπωμεν τα τεκνα του θεου, οταν τον θεον αγαπωμεν και τας εντολας αυτου ποιωμεν.

2 Hierin komen wij te weten dat wij de kinderen van God liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden doen.

αυτη γαρ εστιν η αγαπη του θεου, ινα τας εντολας αυτου τηρωμεν· και αι εντολαι αυτου βαρειαι ουκ εισιν,
3 Want dit is de liefde van God, dat wij zijn geboden in acht nemen; en zijn geboden zijn niet zwaar;

οτι παν το γεγεννημενον εκ του θεου νικα τον κοσμον· και αυτη εστιν η νικη η νικησασα τον κοσμον, η πιστις ημων.

4 omdat al wat uit God verwekt is, de wereld overwint; en dit is de overwinning die de wereld heeft overwonnen: ons geloof.

τις [δε] εστιν ο νικων τον κοσμον ει μη ο πιστευων οτι Ιησους εστιν ο υιος του θεου;

5 Wie is het die de wereld overwint, dan hij die gelooft dat Jezus de Zoon van God is?

Ook in deze perikoop worden de tekenen van het kindschap Gods nader toegelicht, maar nu vooral vanuit het gezichtspunt van een geloof dat de wereld overwint; en dat geloof is specifiek qua inhoud: Jezus is zowel de Zoon van God als de Messias van Israël.

Zo’n persoon is uit God verwekt en daaruit vloeit voort:
a. liefde voor God, die in een nieuwe betekenis onze Vader is geworden;
b. liefde voor de anderen in deze nieuwe familiekring: zij die ook wederverwekt zijn. Wij kijken namelijk op een nieuwe manier tegen elkaar aan, niet als de mensen die wij voorheen waren, maar als personen die een nieuwe schepping zijn, uit God verwekt (geboren) en daarom met ons op de innigste wijze verbonden (2Ko 5:16-17).

Als nieuwe schepping van God zijn we ook toegerust met een nieuwe innerlijke kracht, namelijk de machtige werking van Gods geest in ons leven. Die stelt ons in staat ons niet te laten overwinnen door de goddeloze en haatdragende geest van de wereld. Het bewijs daarvan zien we in onszelf doordat wij Gods geboden in acht nemen, dat wil zeggen vanuit de liefde leven, want de geboden van God hebben alle als essentie de liefde (Rm 13:8-10).
Trouwens, het enige gebod dat Jezus zijn leerlingen ooit heeft gegeven, luidt: dat gij elkaar liefhebt gelijk ik jullie heb liefgehad (Jh 13:34; 15:12, 17)

3. Het getuigenis over Jezus Messias (5:6-12)

Ουτος εστιν ο ελθων δι υδατος και αιματος, Ιησους Χριστος· ουκ εν τω υδατι μονον αλλ εν τω υδατι και εν τω αιματι· και το πνευμα εστιν το μαρτυρουν, οτι το πνευμα εστιν η αληθεια.

6 Deze is hij die gekomen is door water en bloed, Jezus Messias; niet in het water alleen, maar in het water en in het bloed; en de geest is het die getuigt, omdat de geest de waarheid is.

οτι τρεις εισιν οι μαρτυρουντες,

7 Omdat er drie zijn die getuigenis afleggen:
το πνευμα και το υδωρ και το αιμα, και οι τρεις εις το εν εισιν.

8 de geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één.

In de vorige perikoop heeft Johannes uiteengezet dat ieder die uit God verwekt is de innerlijke kracht heeft om de wereld te overwinnen en dat die overwinning gelegen is in het geloof van die persoon, een geloof dat zich uit in de overtuiging dat Jezus Messias zowel de joodse Messias als de Zoon van God is.
Het is kennelijk moeilijk gebleken om die rechtzinnige belijdenis, waarin Jezus centraal staat, zuiver te bewaren. Ze moet geregeld tegen antichristelijke elementen verdedigd worden.
Er is vaak verondersteld dat Johannes in zijn nadagen -het laatste decennium van de eerste eeuw- te maken kreeg met tegenstanders als Cerinthus, die een ‘pneumatische’ Messias propageerde: bij de doop zou de hemelse Messias zich verenigd hebben met de mens Jezus, maar deze vóór het lijden weer verlaten hebben. Een ontkenning derhalve van de incarnatie (menswording).
Ook worden de zogeheten Doketen genoemd, die leerden dat Jezus slechts in schijn een menselijk lichaam had.

Het is moeilijk vast te stellen of Johannes’ polemiek inderdaad tegen hen gericht was.
Zelf hebben wij al enkele malen melding gemaakt van Johannes’ broeders naar het vlees, de Joden, die toen en tot op heden, in grote meerderheid Jezus als hun rechtmatige Messias afwijzen. Op z’n best geven zij toe dat er in de eerste eeuw in hun midden een rabbi Jesjoea actief geweest kan zijn die door Johannes, de Doper, in water werd ondergedompeld in de rivier de Jordaan. Maar dat hij bij die gelegenheid door de geest van God tot hun Messias werd gezalfd, is voor hen onaanvaardbaar. En al helemaal willen zij niets weten van het feit dat hij bij zijn terechtstelling een offerdood stierf ter verzoening van hun zonden en van die der wereld.

En juist die twee belangrijkste gebeurtenissen, die beslissende momenten waren in Jezus’ leven, vermeldt Johannes in deze perikoop als de kern van de juiste messiaanse belijdenis.
Daarbij wordt er ruimschoots aan de joodse eis van minstens twee of drie getuigen voldaan. Allereerst het water en het bloed. Bij Jezus’ doop kwam er een stem uit de hemel die zei: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie ik behagen vond (Mt 3:17).
Maar er gebeurde toen nog meer. In zijn evangelie verhaalt Johannes wat de Doper ervoer:

De volgende dag zag hij Jezus naar zich toe komen en zei: Zie, het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. Deze is het van wie ik zei: Ná mij komt een man die vóór mij bestond, omdat hij eerder was dan ik. Ook ik kende hem niet; maar opdat hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom ben ik in water komen dopen. En Johannes getuigde, zeggend: Ik heb de geest aanschouwd, neerdalend als een duif uit de hemel, en ze bleef op hem. Ook ik kende hem niet; maar hij die mij heeft gezonden om te dopen in water, die zei tot mij: Op wie je de geest mocht zien neerdalen en op hem blijven, deze is hij die in heilige geest doopt. En ik heb gezien en getuigd dat deze de Zoon van God is.Jh 1:29-34

En toen Jezus de laatste adem uitblies, gebeurde volgens Mattheus het volgende:

En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven naar beneden in tweeën; en de aarde beefde en de rotsen scheurden.Mt 27:51

Dezelfde Jezus die in water was gedoopt, was toen ook gekomen in het bloed, verwijzend naar zijn dood welke de kracht had van een zoenoffer, ten behoeve van het leven der wereld (Jh 6:51)

De voornaamste en in zekere zin de enige getuige, is echter de geest, omdat de geest de waarheid is. Maar met elkaar is er sprake van drie getuigen en de drie zijn eenstemmig. Niet alleen legde de geest zowel bij de doop als bij de dood van de Messias getuigenis af door indrukwekkende schouwspelen, maar vanaf Pinksteren 33 AD legde hij ook door de prediking van de apostelen op doeltreffende wijze getuigenis af. Zoals Petrus toen zei: Wat gij zowel ziet als hoort (Hn 2:33).
Vergelijk Jh 14:15-17; 15:26-27; 16:8-11; Hn 10:39-43.

Omdat de geest de waarheid is, heeft ze eigenlijk geen bekrachtiging nodig, maar ze gebruikt het water [Jezus’ doop] en het bloed [zijn dood] om het getuigenis uiterlijk kracht bij te zetten. Zowel bij zijn doop als bij zijn dood wees ze hem uitdrukkelijk aan als de Messias en de Zoon van God.

ει την μαρτυριαν των ανθρωπων λαμβανομεν, η μαρτυρια του θεου μειζων εστιν, οτι αυτη εστιν η μαρτυρια του θεου, οτι μεμαρτυρηκεν περι του υιου αυτου.

9 Indien wij het getuigenis van de mensen aannemen, het getuigenis van God is groter; omdat dit het getuigenis van God is dat hij getuigd heeft omtrent zijn Zoon.



Een afsluitende conclusie van de verzen 6 tm 8. Daarin was de geest van de drie genoemde getuigen de voornaamste, omdat de geest de waarheid is. Nu zegt Johannes dat dit feitelijk het getuigenis van God zelf is, en begrijpelijk, want het betreft de geest der waarheid die van de Vader uitgaat (Jh 15:26).
Dit getuigenis overtreft in waarachtigheid uiteraard elk getuigenis van mensen, zelfs van godvruchtige personen die rechtstreeks in Gods dienst staan, zoals bijvoorbeeld Johannes de Doper:

Indien ik omtrent mijzelf getuigenis afleg, is mijn getuigenis niet waar. Er is een ander die omtrent mij getuigt, en ik weet dat het getuigenis dat hij omtrent mij getuigt, waar is. Gij hebt [mensen van jullie] naar Johannes gezonden en hij heeft van de waarheid getuigenis afgelegd. Ik neem echter het getuigenis van een mens niet aan; maar deze dingen zeg ik, opdat gij gered moogt worden. Die [Johannes] was de lamp die brandt en schijnt, en gij hebt je voor een uur in zijn licht willen verheugen. Ik heb echter het getuigenis dat groter is dan dat van Johannes; want de werken die de Vader mij heeft gegeven om ze te volbrengen, die werken zelf die ik doe, getuigen omtrent mij dat de Vader mij heeft gezonden. En de Vader die mij heeft gezonden, die heeft omtrent mij getuigenis afgelegd.Jh 5:31-37

Alleen wanneer ons geloof berust op het grotere getuigenis dat God betreffende zijn Zoon heeft geven, zal dat geloof de wereld overwinnen.

ο πιστευων εις τον υιον του θεου εχει την μαρτυριαν εν εαυτω· ο μη πιστευων τω θεω ψευστην πεποιηκεν αυτον, οτι ου πεπιστευκεν εις την μαρτυριαν ην μεμαρτυρηκεν ο θεος περι του υιου αυτου.

10 Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zichzelf; wie God niet gelooft, heeft hem [tot] leugenaar gemaakt, omdat hij niet heeft geloofd in het getuigenis dat God heeft afgelegd omtrent zijn Zoon.

Het gaat nog steeds om het getuigenis dat God zelf heeft gegeven en dat groter is dan dat van mensen. Al wie gelooft dat Jezus de Zoon van God is en tevens de joodse Messias, heeft dát getuigenis in zichzelf. Het is voor hem niet langer iets uiterlijks, maar is zijn persoonlijk, innerlijk bezit geworden, een kracht tot redding (Rm 1:16).

Het is buitengewoon ernstig om geen geloof te stellen in het getuigenis dat God zelf, de Allerhoogste, betreffende zijn Zoon heeft gegeven. Indien men immers iemands woord niet gelooft, dan bestempelt men die persoon als onbetrouwbaar, zelfs als leugenaar. In het geval van de God der waarheid, die altijd de waarheid spreekt, ja, die zelfs niet liegen kan, is het een schandelijke daad hem niet op zijn woord te geloven (Dt 32:4; Ps 31:5; Tt 1:2; Hb 6:18).

και αυτη εστιν η μαρτυρια, οτι ζωην αιωνιον εδωκεν ημιν ο θεος, και αυτη η ζωη εν τω υιω αυτου εστιν.

11 En dit is het getuigenis: dat God ons eeuwig leven heeft gegeven, en dit leven is in zijn Zoon.
Toen God ons het geloof in zijn Zoon schonk, plantte hij op dat voor ons historische moment, ook de overtuiging in ons hart dat wij in die Zoon eeuwig leven bezitten. Terecht gebruikt Johannes daarom de aoristvorm van het werkwoord geven, waar in het voorafgaande geregeld perfecta verschenen. In Jh 5:24-26 lezen we wat Jezus zelf over die overgang van de dood naar het leven zei:

Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie: wie mijn woord hoort en hem gelooft die mij heeft gezonden, heeft eeuwig leven en hij komt niet in [een] oordeel, maar is uit de dood overgegaan in het leven.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie: er komt een uur, en het is nu, dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen, en zij die er gehoor aan hebben gegeven, zullen leven. Want zoals de Vader leven heeft in zichzelf, evenzo heeft hij ook de Zoon gegeven leven te hebben in zichzelf.


ο εχων τον υιον εχει την ζωην· ο μη εχων τον υιον του θεου την ζωην ουκ εχει.

12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.

Johannes gebruikt de terminologie van 2:23 > Ieder die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet; hij die de Zoon belijdt, heeft ook de Vader.
Hebben duidt in dit verband op een onverbrekelijke gemeenschap. Hij die het getuigenis van God aangaande zijn Zoon gelovig aanvaardt, geraakt in een innige gemeenschap met zowel de Vader als de Zoon. Logischerwijs heeft zo’n verhouding eeuwigheidswaarde, omdat die beide eeuwig zijn. Het hebben van de Zoon en de Vader leidt daarom ook tot het hebben van het leven.

Het omgekeerde geldt voor een ieder die Gods getuigenis verwerpt: Geen Zoon, dan ook geen Vader, en geen leven!
Joodse mensen zouden bij die gedachte ernstig stil moeten staan; in hun geval zouden zij dan namelijk alles verliezen, zelfs Jahweh, de Vader van hun Messias.
Alle voorzeggingen in de Profeten die gaan over het herstel van Israel en waarin we God bij herhaling horen zeggen:

En ik zal hun God worden en zijzelf mijn volk,
berusten danook op de aanname dat een Overblijfsel het getuigenis dat God betreffende zijn Zoon heeft gegeven, in de eindtijd alsnog zal aanvaarden.
Vergelijk Js 51:15; Jr 30:22; Ez 11:20; 36:28; 37:27; Hs 2:23; Zc 13:9

E. Slot (5:13-21)

1. Kracht van het gebed (5:13-17)

Ταυτα εγραψα υμιν ινα ειδητε οτι ζωην εχετε αιωνιον, τοις πιστευουσιν εις το ονομα του υιου του θεου.

13 Deze dingen heb ik jullie geschreven, opdat gij moogt weten dat gij eeuwig leven hebt, aan hen die geloven in de naam van de Zoon van God.

De lezerskring wordt hier wellicht voor het eerst werkelijk geïdentificeerd: zij die geloven in de naam van de Zoon van God. Naar onze opvatting het gehele Israël Gods dat in zijn voornemen een speciale roeping ontvangt om tot het zegenende zaad van Abraham te behoren.
In dit opzicht is Johannes definitiever dan in Jh 20:31, waar hij verduidelijkt waarom hij zijn evangelie schreef:

Maar deze dingen zijn geschreven opdat gij moogt geloven dat Jezus de Messias is, de Zoon Gods, en dat gij, door te geloven, leven moogt hebben in zijn naam.
In deze Brief is hij een stap verder, de lezers zijn zulke gelovigen, zij hebben eeuwig leven. En op grond van de vorige perikoop, kunnen we daaraan toevoegen: zij bezitten in zichzelf het getuigenis dat God betreffen zijn Zoon heeft afgelegd; zij hebben zowel de Vader als de Zoon.

και αυτη εστιν η παρρησια ην εχομεν προς αυτον, οτι εαν τι αιτωμεθα κατα το θελημα αυτου ακουει ημων.

14 En dit is de vrijmoedigheid die wij jegens hem hebben, dat indien wij iets voor ons vragen overeenkomstig zijn wil, hij ons hoort.

και εαν οιδαμεν οτι ακουει ημων ο εαν αιτωμεθα, οιδαμεν οτι εχομεν τα αιτηματα α ητηκαμεν απ αυτου.

15 En indien wij weten dat hij ons hoort, wat wij ook voor ons vragen, weten wij dat wij de gevraagde dingen hebben die wij van hem hebben gevraagd.

Bij hun innige gemeenschap met God en zijn Zoon behoort een gepaste vrijmoedigheid, namelijk het weten dat hun gebeden bij de Vader gehoor vinden; te meer omdat de innerlijke werking van Gods geest hun leert wat passend is naar zijn wil. Die zekerheid geeft hun tevens de overtuiging dat zij de gevraagde zaken reeds hebben op het moment dat zij ze aan God voorleggen. Ook dat behoort tot de voorrechten die de kinderen van God genieten in hun gemeenschap met hem.
Vergelijk Mr 11:24.

Εαν τις ιδη τον αδελφον αυτου αμαρτανοντα αμαρτιαν μη προς θανατον, αιτησει, και δωσει αυτω ζωην, τοις αμαρτανουσιν μη προς θανατον. εστιν αμαρτια προς θανατον· ου περι εκεινης λεγω ινα ερωτηση.

16 Indien iemand zijn broeder ziet zondigen, [een] zonde niet ten dode, zal hij vragen, en hij zal hem leven geven, [namelijk] aan hen die niet zondigen ten dode. Er is zonde ten dode; daarover zeg ik niet dat hij zou vragen.

πασα αδικια αμαρτια εστιν, και εστιν αμαρτια ου προς θανατον.

17 Alle ongerechtigheid is zonde, en er is zonde niet ten dode.

In Nm 18:22 vinden wij een OT voorbeeld van het begaan van een zonde met de dood tot gevolg. Van de 12 stammen mochten alleen de leden van de stam Levi tabernakeldienst verrichten:

En de zonen van Israël dienen niet meer tot de tent der samenkomst te naderen, waardoor zij zonde op zich zouden laden en sterven.

Binnen de context van deze Brief moeten wij voor zonde ten dode blijkbaar denken aan hen die het getuigenis van God betreffende zijn Zoon verwerpen omdat zij loochenen dat hij de Messias en de Zoon van God is. Het heeft geen zin voor zulke personen in gebed tot God tussenbeide te komen.
In hoofdstuk 6 van de Hebreeënbrief wordt toegelicht waarom bemiddelend gebed hier niet kan helpen:

Want het is onmogelijk hen die eens voor al verlicht werden en de hemelse gave smaakten en deelgenoten werden van heilige geest, en Gods voortreffelijke woord en krachten van een op handen zijnde eeuw smaakten, en die wegvielen, nogmaals te vernieuwen tot berouw, daar zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hebben gehangen en openlijk te schande maakten. Want grond die de dikwijls daarop komende regen dronk en gewas voortbrengt, nuttig voor hen omwille van wie hij ook wordt bebouwd, krijgt zegen van God mee; maar brengt hij dorens en distels voort, [dan is hij] onbruikbaar en vervloeking nabij; het einde ervan verbranding.(Hb 6:4-8)


Maar ook zonden die niet tot de dood leiden zijn ernstig, want alle ongerechtigheid is zonde. In 1Jh 2:1-2 werd getoond dat we Jezus als voorspraak bij de Vader nodig hebben als we in zwakheid tot zonde vervallen: Mocht iemand zondigen, wij hebben een pleitbezorger bij de Vader, Jezus Messias, een rechtvaardige; en hij is verzoening voor onze zonden.
Soms kan iemand die in zo’n situatie verkeert dermate geestelijk ziek worden dat hij de bemiddelende steun van broeders nodig heeft. Jakobus schreef daarover in Jk 5:14-16

Is iemand bij jullie ziek? Laat hij de oudsten van de gemeente bij zich roepen en laten zij -[hem] ingewreven hebbend met olie- over hem bidden in de naam van de Heer. En het gebed des geloofs zal hem die uitgeput is redden, en de Heer zal hem oprichten; en als hij zonden begaan heeft, zal het hem vergeven worden. Belijdt daarom elkaar openlijk de zonden en bidt voor elkaar, opdat gij gezond gemaakt wordt. Een smeking van een rechtvaardige -innerlijk werkzaam- oefent veel kracht uit.

De zinsnede het gebed des geloofs zal hem die uitgeput is redden, en de Heer zal hem oprichten bij Jakobus, heeft blijkbaar dezelfde betekenis als en hij [God] zal hem leven geven bij Johannes.

2. De bevoorrechte situatie van de uit God geborenen (5:18-21)

Οιδαμεν οτι πας ο γεγεννημενος εκ του θεου ουχ αμαρτανει, αλλ ο γεννηθεις εκ του θεου τηρει αυτον, και ο πονηρος ουχ απτεται αυτου.

18 Wij weten dat ieder die uit God verwekt is, niet zondigt, maar de uit God verwekte behoedt hem en de Goddeloze krijgt hem niet in zijn greep.

οιδαμεν οτι εκ του θεου εσμεν, και ο κοσμος ολος εν τω πονηρω κειται.

19 Wij weten dat wij uit God zijn en de hele wereld ligt in de Goddeloze.

In 3:5-6, 9 schreef Johannes eerder:

En gij weet dat die openbaar gemaakt is, opdat hij de zonden zou wegnemen; en in hem is geen zonde. Ieder die in hem blijft, zondigt niet; ieder die zondigt, heeft hem niet gezien noch hem leren kennen… Ieder die uit God verwekt is, doet geen zonde, omdat zijn zaad in hem blijft; en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God verwekt is.

Zonde is strijdig met het kindschap Gods. Wie uit God is verwekt kan principieel niet zondigen. Gods zaad dat in hem is -de werking van de heilige geest- wekt in hem krachten die, gelet op hun oorsprong, onweerstaanbaar zijn.
Maar dit betekent geenszins dat hij die tot het leiden van een nieuw leven verwekt is, niet zondigen kan. Wij zagen dat reeds in 1:8-10 en 2:1.
Wanneer dat gebeurt, overweldigt een vreemde macht zijn innerlijk wezen. De Duivel wordt immers pas bij de intrede van het duizendjarig koninkrijk gebonden; de gehele wereld heeft hij nog altijd in zijn goddeloze greep; en ook staat het vlees van hem die wederverwekt is nog steeds bloot aan de invloed van de Adamitische erfenis der zonde.
Vandaar dat wij iemand die hoger is dan wij, nodig hebben om over ons te waken, anders zou de Duivel er alsnog in slagen ons te overmeesteren. Vergelijk 2Ko 2:11.

Welnu, wij hebben iemand die vanuit de hemel over ons waakt en ons voor struikelen behoedt: degene die als eerste uit God werd verwekt, zijn Zoon, de eniggeborene (1Jh 4:9). Vergelijk Psalm 145:20 en Judas 24.
Die taak had hij al op zich genomen toen hij nog in het vlees op aarde was. Op de avond voor zijn dood verzocht hij zijn Vader die taak ‘waar te nemen’ voor de tijd dat hij door zijn dood niet in staat zou zijn ze zelf te vervullen:

Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid ik u, maar voor hen, die gij mij gegeven hebt, want zij zijn van u, en al het mijne is het uwe en het uwe is het mijne, en ik ben in hen verheerlijkt. En ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en ik kom tot u.
Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, welke gij mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals wij. Zolang ik bij hen was, bewaarde ik hen in uw naam…en ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, behalve de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd.
Maar nu kom ik tot u…Ik heb hun uw woord gegeven en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet uit de wereld zijn, gelijk ik niet uit de wereld ben. Ik bid niet, dat gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat gij hen bewaart voor de Goddeloze.

(Jh 17:9-15)

οιδαμεν δε οτι ο υιος του θεου ηκει, και δεδωκεν ημιν διανοιαν ινα γινωσκωμεν τον αληθινον· και εσμεν εν τω αληθινω, εν τω υιω αυτου Ιησου Χριστω. ουτος εστιν ο αληθινος θεος και ζωη αιωνιος.

20 Maar wij weten dat de Zoon van God is gekomen en ons inzicht heeft gegeven, opdat wij de Waarachtige zouden kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in zijn Zoon Jezus Messias. Deze is de waarachtige God en eeuwig leven.

De scheiding tussen de kinderen van God en de wereld is tot stand gebracht door de Zoon van God. Hij is in het vlees gekomen om ons inzicht te geven in het wezen van de enige waarachtige God, hij die de onbegrensde Werkelijkheid is, en van wie hijzelf -volgens Jh 17:3- onderscheiden is als de door God uitgezondene.

Onze verhouding tot de Waarachtige is echter niet beperkt gebleven tot een verstandelijk kennen; in zijn Zoon -als de bemiddelende oorzaak- zijn we ook in een levensgemeenschap met hém gekomen.
Om de grootsheid daarvan en de bijzondere, ons verleende gunst te benadrukken, zegt Johannes: Deze is de waarachtige God en eeuwig leven.Vergelijk 1Jh 1:2; 2:25; 5:13.

Τεκνια, φυλαξατε εαυτα απο των ειδωλων.
21 Kindertjes, past op voor de afgoden.

Deze afsluitende waarschuwing lijkt hier uit de lucht te komen vallen, maar dat is toch beslist niet het geval:
a. Tegenover de enige waarachtige God, staan de ijdele afgoden, de onwerkelijkheden zoals ze in het OT ook wel worden genoemd (Js 41:29).
b. De Brief heeft laten weten dat er nog een Antimessias verwacht moet worden, de grootste afgod die er ooit geweest zal zijn en die daarom de gruwel bij uitstek zal zijn. Zie Ez 8:3; Dn 9:27; 12:11; Mt 24:15; 2Th 2:3-10; Op 13:14-15.