Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

maandag 12 mei 2008

1 Petrus - hoofdstuk 3



b. Vrouwen (3:1-6)
Ομοιως [αι] γυναικες υποτασσομεναι τοις ιδιοις ανδρασιν, ινα και ει τινες απειθουσιν τω λογω δια της των γυναικων αναστροφης ανευ λογου κερδηθησονται εποπτευσαντες την εν φοβω αγνην αναστροφην υμων.
1-2 Evenzo, vrouwen, weest aan de eigen echtgenoten onderworpen, opdat -ook indien sommigen gehoorzaamheid aan het woord weigeren- zij door de levenswandel der vrouwen zonder woord gewonnen zullen worden, doordat zij jullie eerbare, respectvolle levenswandel hebben opgemerkt.

ων εστω ουχ ο εξωθεν εμπλοκης τριχων και περιθεσεως χρυσιων η ενδυσεως ιματιων κοσμος, αλλ ο κρυπτος της καρδιας ανθρωπος εν τω αφθαρτω του πραεως και ησυχιου πνευματος, ο εστιν ενωπιον του θεου πολυτελες.
3-4 Laat jullie versiering niet de uiterlijke zijn: het vlechten van het haar en het omhangen van gouden dingen of het aantrekken van gewaden, maar de verborgen mens van het hart, in de onvergankelijke [tooi] van de zachtmoedige en stille geest, die van overtreffende waarde is in de ogen van God.

ουτως γαρ ποτε και αι αγιαι γυναικες αι ελπιζουσαι εις θεον εκοσμουν εαυτας, υποτασσομεναι τοις ιδιοις ανδρασιν, ως Σαρρα υπηκουσεν τω Αβρααμ, κυριον αυτον καλουσα· ης εγενηθητε τεκνα αγαθοποιουσαι και μη φοβουμεναι μηδεμιαν πτοησιν.
5-6 Want aldus versierden zich vroeger ook de heilige vrouwen die hun hoop op God stelden, zich aan de eigen echtgenoten onderwerpend; zoals Sara aan Abraham gehoorzaam was, hem ‘heer’ noemend; wier kinderen gij zijt geworden, door goed te doen en geen enkele verschrikking te vrezen¹.
¹ Waarom worden Sara en andere Oudtestamentische vrouwen, Hanna bijvoorbeeld, of Abigaïl, heilig genoemd? Kennelijk stonden zij model voor de levenswandel die kenmerkend zal zijn voor het Messiaanse koninkrijk.
In de 70ste Week - op de drempel van het Millennium - kunnen de vrouwen binnen het Joodse overblijfsel zich aan hen spiegelen (Gn 18:121Sm hfdst 1 en 225:14-42).
c. Mannen (3:7)

Οι ανδρες ομοιως συνοικουντες κατα γνωσιν, ως ασθενεστερω σκευει τω γυναικειω απονεμοντες τιμην, ως και συγκληρονομοις χαριτος ζωης εις το μη εγκοπτεσθαι τας προσευχας υμων.
De echtgenoten evenzo: Woont verstandig samen als bij een zwakker vat, het vrouwelijke.[Haar] eer toekennend – zoals ook aan [alle andere] medeërfgenamen van de genade des levens - opdat jullie gebeden niet verhinderd worden¹.

¹ Wanneer echtgenoten voorbijgaan aan deze vermaning heeft dat zeker een negatieve inloed op hun eigen verhouding met YHWH Elohim! De apostel vergelijkt in dát geval de positie van zulke mannen met wat we lezen in Klaagliederen 3 over de val van Jeruzalem in 587 vóór GT en de wegvoering van Israël in ballingschap:
Wij, ja wij, hebben misdreven en zijn weerspannig geweest, en gij hebt geen vergiffenis geschonken. Gij hebt u in toorn gehuld en ons vervolgd, omgebracht zonder genade. Gij hebt u gehuld in een wolk, zodat geen gebed er kon doordringen.  

Met Opdat jullie gebeden niet worden verhinderd, doelt de apostel niet op het gemeenschppelijk gebed van man en vrouw, maar op de eigen gebeden van die mannen die geen juiste eer toekennen aan hun eigen vrouw. De tekst is geheel gericht tot mannen: De echtgenoten evenzo… 

d. Allen (3:8-12)

Το δε τελος παντες ομοφρονες, συμπαθεις, φιλαδελφοι, ευσπλαγχνοι, ταπεινοφρονες,
Tenslotte echter, weest allen eensgezind, medevoelend, broederlijke liefde betonend, tedergenegen, nederig van geest¹.

¹ 
Na de vermaningen die specifiek bestemd zijn voor resp. huisknechten, echtgenotes en echtgenoten, richt Petrus zich tot allen, dat wil zeggen tot het gehele Israël Gods, maar wat de laatste dagen betreft, in het bijzonder tot alle leden van het Overblijfsel.
Dan zal het, als nooit tevoren, van belang zijn dat zij onderling hecht verbonden zijn in dezelfde gezindheid, van harte meelevend jegens elkaar in echte broederlijke genegenheid, zonder hooghartig te zijn. Want eerst dan kunnen zij als groep naar buiten treden en voor anderen van betekenis zijn.
De vermaning aan de hemelse Gemeente in Ef 4:32, geldt evenzo binnen de aardse, Joodse Gemeente: Weest vriendelijk jegens elkaar, vol medeleven, elkaar gaarne vergevend, zoals ook God jullie in [de] Messias gaarne vergeven heeft.        
μη αποδιδοντες κακον αντι κακου η λοιδοριαν αντι λοιδοριας, τουναντιον δε ευλογουντες, οτι εις τουτο εκληθητε ινα ευλογιαν κληρονομησητε.
Vergeldt geen kwaad met kwaad, of beschimping met beschimping, maar zegent integendeel, want daartoe werd gij geroepen opdat gij zegen moogt beërven¹.

¹ Zoals de Joodse lezers - die Yeshua als de Masjiach belijden - tot diens loopbaan van lijden zijn geroepen (1Pt 2:21), zijn zij evenzo geroepen om tot zegen van de Heidenvolken te worden.
Het gelovige Israël van de Eindtijd moet doordrongen worden van hun ‘Ebed YHWH’ roeping, de “Knecht” die door lijden heen geschikt wordt om - bij de uitoefening van de koninklijke priesterschap - het zegenende zaad van Abraham te worden.
Kortom, de vervulling van de gehele levensloop van Job, van diens lijden tot en met zijn herstel.
En zoals Job na zijn herstel een dubbele zegen van YHWH ontving, zal ook het herstelde Israël rijke zegen beërven (Job 42:10Js 40:1-11).
ο γαρ θελων ζωην αγαπαν
και ιδειν ημερας αγαθας
παυσατω την γλωσσαν απο κακου
και χειλη του μη λαλησαι δολον,
10 ‘Want wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, weerhoude de tong van kwaad en [de] lippen van het spreken van bedrog;

εκκλινατω δε απο κακου και ποιησατω αγαθον,
ζητησατω ειρηνην και διωξατω αυτην.
11 maar laat hij zich afkeren van kwaad en [het] goede doen, vrede zoeken en die najagen.

οτι οφθαλμοι κυριου επι δικαιους
και ωτα αυτου εις δεησιν αυτων,
προσωπον δε κυριου επι ποιουντας κακα.
12 Want [de] ogen van de Heer [zijn] op rechtvaardigen en zijn oren tot hun smeking; maar [het] aangezicht van de Heer is [eveneens] op hen die slechte dingen doen’.¹

¹ 
Met een uitvoerig citaat uit Psalm 34 wordt de leden van het Overblijfsel getoond dat YHWH hun loopbaan lang geleden voorzien en aangegeven heeft. Leven en goede dagen hebben betrekking op het aardse bestaan.
Bij Petrus krijgen die termen een eschatologische lading met een blik vooruit naar het eeuwige leven. Zij moeten dat leven 
willen liefhebben, wat impliceert om in dat opzicht vastbesloten te zijn. Het hele hart er op gericht teneinde het met Gods hulp ook te verwerven

4. Geduld in het lijden (3:13 – 4:6)

a. De ‘voordelen’ van lijden (3:13-17)

Και τις ο κακωσων υμας εαν του αγαθου ζηλωται γενησθε;
13 En wie [is] hij die jullie kwaad zal berokkenen¹, indien gij ijveraars² van het goede wordt?

¹ Op zich geen verkeerde vraag gezien het feit dat ook hun voorvaders slecht behandeld werden, in het bijzonder door de tirannieke Farao, een voorafbeelding van de Antichrist (Hn 7:6, 19).

² Letterlijk: zeloten.
Over het algemeen was in de Eerste eeuw de sekte der zeloten berucht om haar misplaatste religieuze ijver, wat gemakkelijk weerstand bij anderen kon oproepen.
Petrus heeft genoeg realiteitszinzin om in te zien dat ook ijver voor het goede niet door iedereen wordt gewaardeerd. In dat geval komt heel vaak de tegenstand juist van de kant van religieuze ijveraars, in de Eindtijd te verwachten van die Joodse broeders van hen die in de Antichrist hun langverbeide messiaanse verwachtingen vervuld menen te zien (Mt 24:9).

αλλ ει και πασχοιτε δια δικαιοσυνην, μακαριοι.
τον δε φοβον αυτων μη φοβηθητε μηδε ταραχθητε,
14 Maar mocht gij ook lijden terwille van rechtvaardigheid, gelukkig [zijt gij]¹. Maar hún vrees moet gij niet vrezen noch in beroering geraken,²

¹  Het schijnbare kwaad zal, als lijden onvermijdelijk is, tot hun welzijn uitwerken (Js 50:9; Mt 10:28).
² Wéér zo’n passage die laat zien dat de Brief is gefocust op de dingen die het Overblijfsel gaat meemaken in de Eindtijd.
Zoals het geval is met de Messiaanse “Steen” in 1Pt 2:7-8, wordt ook hier naar Jesaja hfdst 8 verwezen, naar de vrees die de Joden bij de invasie van Juda door de “Assyriër” zou overvallen. Het Overblijfsel moet zich niet van haar stuk laten brengen wanneer de tegenbeeldige Assyriër verraad pleegt tegenover zijn Joodse aanhang. Hun wordt immers beloofd:
 Ik zal zien op deze: Hij die nederig is en gebroken van geest en die voor mijn Woord beeft  (Js 66:2).
κυριον δε τον Χριστον αγιασατε εν ταις καρδιαις υμων, ετοιμοι αει προς απολογιαν παντι τω αιτουντι υμας λογον περι της εν υμιν ελπιδος, αλλα μετα πραυτητος και φοβου, συνειδησιν εχοντες αγαθην, ινα εν ω καταλαλεισθε καταισχυνθωσιν οι επηρεαζοντες υμων την αγαθην εν Χριστω αναστροφην.
15-16 maar heiligt de Heer Masjiach in jullie harten, altijd bereid tot verdediging tegenover een ieder die jullie rekenschap vraagt van de hoop die in jullie is. Maar met zachtmoedigheid en achting, een goed geweten behoudend, opdat zij, waarin zij kwaad van jullie spreken – zij die jullie goede levenswandel in Masjiach smaden - beschaamd mogen worden.¹

¹ Het Israël Gods past geen mensenvrees.
De berouwvolle Joden van de Eindtijd kunnen verwachten dat zij door hun niet-gelovige broeders bestookt zullen worden met de beschuldiging dat zij de orthodoxie verloochend hebben, doordat zij uiteindelijk alsnog Yeshua als hun Masjiach erkend hebben.
Het vuur zal hun na aan de schenen worden gelegd, zij zullen ter verantwoording worden geroepen. Zij dienen tot verweer bereid te zijn, maar op de volgende basis:
a.
 Eerst moet het in hun eigen hart volkomen vaststaan dat zij Yeshua niet moeten verloochenen; in hun innerlijke mens moet hij reeds de plaats hebben die hem toekomt.
b. Dan kunnen zij, als hun om opheldering wordt gevraagd, hun verweer met een goed geweten en volle overtuiging voeren.
c. En dat niet in ‘hete debatten’ maar in alle rust en zachtmoedigheid.
d. Zelfs tegenover fanatieke ‘heethoofden’ die zich smalend uitlaten over hun 
goede levenswandel in Masjiach, past achting, d.i. de praktijk van het beginsel in 2:17 eert allen.
κρειττον γαρ αγαθοποιουντας, ει θελοι το θελημα του θεου, πασχειν η κακοποιουντας.
17 Want [het is] beter, als de wil van God het wil, door goeddoen te lijden dan door kwaaddoen¹.

¹ Het afsluitende vers houdt rekening met de mogelijkheid dat de (Joodse) discipel van Masjiach Yeshua - ondanks zijn goede levenswandel en zachtmoedige ‘apologia’ - niet aan lijden zal kunnen ontkomen, wellicht van de zijde van hun heetgebakerde Joodse ‘zeloten’.
Maar dan is het toch beter, dat wil zeggen voordeliger, dat dit plaats vindt vanwege onterechte verdachtmakingen dan werkelijk slechte daden. Ook kunnen zij zich verzoenen met de gedachte dat er niets buiten Gods wil om geschiedt (3Jh 1:11).
b. Het voorbeeld van de Masjiach (3:18-22)

οτι και Χριστος απαξ περι αμαρτιων επαθεν, δικαιος υπερ αδικων, ινα υμας προσαγαγη τω θεω, θανατωθεις μεν σαρκι ζωοποιηθεις δε πνευματι·
18 Daar ook de Masjiach eens voor altijd betreffende zonden is gestorven, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen¹, opdat hij jullie tot God zou leiden. Weliswaar ter dood gebracht in vlees, maar levend gemaakt in geest

¹ De gedachte is: Zoals jullie nu onschuldig lijden, heeft ook de Masjiach onschuldig geleden.Betreffende zonden slaat eveneens op Yeshua én zijn Joodse broeders, d.i. geheel waar Israël, zoals in de commentaren op 1Pt 2:20 en 3:9 is toegelicht.

Er is wél sprake van een verschil: Masjiach Yeshua was volkomen rechtvaardig, d.i. zondeloos, Israël daarentegen  is niet zondeloos maar wél onschuldig.
De Masjiach leed in de eerste plaats voor het Israël van God.
Eens voor altijd heeft verstrekkende betekenis, zoals Paulus in Hb 9:25-28 heeft uitgelegd.
Zie noot 1 bij 1Pt 1:20.

² Vanaf deze verklaring lanceert Petrus een serie gedachten die tot de meest uiteenlopende uitleggingen bij exegeten heeft geleid. Maar eigenlijk ligt de zaak simpel:
In
 vlees respectievelijk in geest geven het gebied aan waarin Yeshua’s dood en (weer) tot leven komen zich heeft voltrokken: Hij werd gedood in eenmenselijke natuur en levend gemaakt in een geestelijke natuur.
Dat uitgangspunt biedt redelijke oplossingen voor de vraagstukken die volgen.

εν ω και τοις εν φυλακη πνευμασιν πορευθεις εκηρυξεν, απειθησασιν ποτε οτε απεξεδεχετο η του θεου μακροθυμια εν ημεραις νωε κατασκευαζομενης κιβωτου, εις ην ολιγοι, τουτ εστιν οκτω ψυχαι, διεσωθησαν δι υδατος.
19-20 waarin hij ook, nadat hij was heengegaan, heeft gepredikt tot de geesten in verzekerde bewaring, die eens ongehoorzaam waren toen de lankmoedigheid van God ten einde toe afwachtte in Noachs dagen¹, terwijl men bezig was een ark in gereedheid te brengen waarin weinigen - dat is acht zielen - er veilig doorheen werden gebracht door water²

¹ Na zijn heengaan, dat wil zeggen ná zijn opstanding en afscheid van zijn discipelen (Hn 1:9-11), heeft Yeshua zich gericht tot Gods ontrouwe geestenzonen die zich in de periode die aan de Vloed voorafging, hadden gematerialiseerd en huwelijksverbintenissen waren aangegaan met de mooie dochters der mensen, maar die bij de komst van de Vloed gedwongen werden zich van hun gematerialiseerde lichamen te ontdoen en van God niet meer de gelegenheid kregen om terug te keren in de kring van de getrouwe, uitverkoren engelen. Erger nog, die onreine geesten werden opgesloten in een toestand van duisternis om tot het oordeel bewaard te worden. Een vorm van verzekerde bewaring.

De wereld van vóór de Vloed werd klaarblijkelijk steeds meer bevolkt door de bastaardnakomelingen van die opstandige engelen, in Genesis aangeduid met de Nefilim. Hun bastaardnageslacht echter als Gibborim [sterke mannen], verder omschreven als 
de mannen van vermaardheid.
Het was alsof een heel nieuw ras van schepselen de planeet overnam in de toch vrij lange periode dat de ‘Nefilim’ voortgingen met het produceren van bizarre nakomelingen. Reden waarom YHWH Elohim de ontzagwekkende overstroming door de Zondvloed veroorzaakte.
Dat geschiedde mede om die bastaardnakomelingen weg te vagen en de gematerialiseerde engelen te dwingen hun vleselijke lichamen op te geven en terug te keren naar het geestenrijk, waar YHWH hen als het ware in de boeien sloeg (Gn 6:1-42Pt 2:4-5Judas 6-7).
Vergelijk ook Mt 8:28-32.

Aan hen heeft de opgewekte Yeshua openlijk verkondigd dat al hun inspanningen onder hun 
heerser der demonen, Satan - er op gericht de mensheid voorgoed in het verderf te storten - op niets waren uitgelopen. Integendeel, juist door zijn dood - die mede door hen was bewerkstelligd - was de zegepraal voor God en zijn Zoon volkomen, daar de Zoon ook betreffende zonden was gestorven (vers 18)

Voor een uitvoerige toelichting, zie: De Vloed en de gevangenis

² Petrus stelt de situatie voor alsof Noach en zijn gezin 
door het water [als middel dus; het Grieks heeft δι υδατος] veilig door de Vloed heen werden gebracht. Dat lijkt ogenschijnlijk een wat vreemde verklaring, maar nader beschouwd blijkt dat ook precies het geval te zijn geweestNiet alleen dat het water hen dwong de ark binnen te gaan, maar het water droeg ook die reddende ark. Bovendien werden zij door het Vloedwater bevrijd van de gibborim, de bastaarden van de engelen, en daarnaast vanzelfsprekend ook van alle onrechtvaardige mensen die de aarde tot een verdorven en onreine plaats hadden gemaakt.

De tegenbeeldige ark is uiteraard Yeshua, de Masjiach. Zeker in de overgangsfase van het huidige aeon naar het aeon van het Duizendjarige Messiasrijk zal alleen bij hem voor allen de ware plaats van redding gevonden worden. Dat blijkt uit wat Petrus nu verder schreef:

ο και υμας αντιτυπον νυν σωζει βαπτισμα, ου σαρκος αποθεσις ρυπου αλλα συνειδησεως αγαθης επερωτημα εις θεον, δι αναστασεως Ιησου Χριστου, ος εστιν εν δεξια [του] θεου, πορευθεις εις ουρανον, υποταγεντων αυτω αγγελων και εξουσιων και δυναμεων.

21-22 
Als tegenbeeld daarvan redt nu een doop¹ ook jullie: Niet een wegdoen van vuil vlees, maar een verzoek tot God om een goed geweten, door [de] opstanding van Yeshua Masjiach², die aan Gods rechterhand is, heengegaan naar de hemel, terwijl engelen, machten en krachten aan hem onderworpen werden³.

¹ Nu wordt nog duidelijker waarom Petrus het water van de Vloed ‘reddend’ noemde. Zoals de ark tegenbeeldige betekenis had – Masjiach Yeshua - zo ook het water.
Volgens Hn 4:8-12 belijden de leden van het Israël Gods – met Petrus destijds als hun woordvoerder - dat 
er in niemand anders redding is, en als teken daarvan worden zij in water gedoopt, geheel ondergedompeld. Daarmee geven zij blijk van hun geloof dat zij met hun Messias zijn gestorven,met hem begraven, met hem levend gemaakt en ook mede-opgewekt om in een nieuwheid des levens te wandelen (Rm 6:3-11). 

² Vanzelfsprekend moest Yeshua worden opgewekt om heen te kunnen gaan naar de hemel teneinde daar, voor het aangezicht van God in het “Allerheiligste”, de waarde van zijn zondenverzoenend offer te kunnen aanbieden. Op basis daarvan kunnen de wederverwekte leden van het Israël Gods zich bij hun doop vrijelijk tot God wenden. Als zijn pasgeboren zonen kunnen zij hem het verzoek doen om voortaan met een rein geweten voor zijn aangezicht te staan, ook al worden zij nog niet onmiddellijk van het zondige Adamitische vlees gereinigd.

Daarmee relativeert Petrus zijn opmerking dat het doopwater op zichzelf reddend zou zijn; geen enkele uiterlijke ceremonie redt of reinigt volkomen. Daarom ook is de doop niet meer dan een metafoor, een zinnebeeld waarmee de gedoopte toont dat hij volledig vertrouwen stelt in de redding die God, door de Masjiach, hem al heeft doen toekomen (Js 4:2-6Ez 36:24-28).

³ Petrus bevestigt hier wat hij Yeshua vlak voor diens hemelvaart zelf had horen zeggen: 
Alle macht in hemel en op aarde werd mij gegeven (Mt 28:18).